In de verzengende hitte van de Mojavewoestijn laten wij het prototype van de Challenger van Dodge tot ontbranding komen. Op het dashboard valt nog weinig te beleven, maar onder de motorkap des te meer. Wat wil je ook, met een 6,1-liter Hemi?

Fotografie: Andrew Yeadon

Lang voor je een bord te zien krijgt, weet je al dat Roy’s nooit ver kan zijn. De eerste vingerwijzing is dat je mobieltje het niet meer doet. Vervolgens gaat de autoradio, die eindeloos dezelfde rockclassics uitbraakt op elke zender die je maar kunt vinden, kopje onder in een zee van ruis. Afgezien van de uitgestrekte zoutvlaktes, een gigantische vulkanische krater en een muur van hitte die het decor op IMAX-schaal laat wegsmelten in een rimpelend gordijn van kleuren, is er geen zak te beleven hier. Dat was vroeger wel anders.

Roy’s, een heerlijk verweerd wegrestaurant van halverwege de twintigste eeuw, was het middelpunt van het ooit bloeiende maar nu verlaten stadje Amboy in Californië. Op zijn hoogtepunt in de jaren ’60 had Amboy, gelegen aan een vergeten aftakking van Route 66, een inwonertal van meer dan vijfhonderd, en Roy’s wegrestaurant had meer dan zeventig man personeel om alle woestijnreizigers en plaatselijke hotshots in hun opgevoerde bolides op hun wenken te bedienen.

Op een willekeurige zondag stond de parkeerplaats vol Camaro’s, Mustangs, Chargers en, na zijn debuut in ’69, meer dan een paar Challengers. Ze waren allemaal in de Mojavewoestijn met hetzelfde doel: over die smalle, kaarsrechte wegen scheuren. Volgens de plaatselijke legendes wisselde er geregeld cash – en af en toe een kentekenbewijs – van eigenaar in verband met weddenschappen wie het eerst bij het Roadrunner Café, twintig kilometer verderop, kon zijn. In die tijd was de 427 R/T Dodge Challenger de te kloppen auto. Kijk maar eens naar Vanishing Point, een klassieke existentiële roadmovie uit 1971 over een aan lager wal geraakte autocoureur die (letterlijk en figuurlijk) vol speed zijn ondergang tegemoet rijdt op Route 66 – in een Challenger, ja.

Maar in 1972 werd Interstate 40 geopend, een eindje verder naar het noorden. Dat betekende einde oefening voor Amboy. Het verkeer droogde op en niet veel later begon het stadje te verkruimelen. Twee jaar later werd de Challenger, dankzij nieuwe regels op het gebied van veiligheid en uitstoot, door Chrysler tot eenzelfde lot veroordeeld. Een tijdperk was voorbij. De plaatselijke bevolking en toeristen gebruiken Roy’s en Amboy (inwonertal tegenwoordig: één, en hij heet Larry) nu als stop op de alternatieve – en veel leukere – route van Palm Springs naar Las Vegas. Intussen moeten oude Challengers, dankzij hun betrekkelijke zeldzaamheid, op veilingen krankzinnige bedragen opbrengen. Een puntgaaf model uit 1970 gaat je minstens 100.000 dollar kosten.

Dit zou zowel voor Roy’s als voor de Challenger het einde van het verhaal kunnen zijn. Maar het tegendeel is het geval: beide maken weer een nieuwe start. Heel Amboy is, na een veiling op eBay, opgekocht door een plaatselijke ondernemer die Roy’s in oude luister wil herstellen. En Dodge overweegt met een 21e eeuwse versie van zijn dierbare Challenger te komen.

Hoe serieus de plannen van Dodge zijn, is af te meten aan a) het feit dat ze dit jaar op de autoshow in Detroit een conceptcar van de nieuwe Challenger ter waarde van twee miljoen dollar hebben onthuld, en b) het zo mogelijk nog onomstotelijker feit dat ik momenteel achter het stuur van die conceptcar zit en op het punt sta hem over Route 66 te jagen.

Laten we voor vertrek eerst even kijken wat we hier hebben. Het Challenger-concept – en er is er maar één van – is op het platform gebouwd dat ook als fundament dient voor de Chrysler 300C en de Charger (sedan) en Magnum (stationcar) van Dodge. De wielbasis is tien centimeter ingekort, maar afgezien daarvan is het hetzelfde chassis met onafhankelijke wielophanging. De motor is een 425-pk sterke, ongeblazen 6,1-liter Hemi V8 die je ook in het hormonaal overladen paradepaardje de Charger SRT-8
aantreft. En omdat de Charger alleen met automaat wordt geleverd, is de versnellingsbak de handgeschakelde zesversnellingsbak van de Viper. De komst van de 500-pk sterke Ford Shelby GT500 lijkt erop te wijzen dat de Challenger, als hij het groene licht krijgt, een motor zal hebben die serieuze competitie vormt voor de grote Mustangs. De originele Challenger was tenslotte ook een auto met ballen – en spierballen, want hij had een compressor.

Dat klinkt allemaal aardig, maar hij is nog aardiger om te zien. Zodra we de Challenger uit de vrachtwagen hadden geladen, gingen passerende automobilisten opeens slingeren en op de rem staan om beter te kunnen kijken. Eén camper, met een grote boot erachter, gaat nog een interessante briefwisseling met de verzekering tegemoet. Hij remde zo hard dat de boot zijn camper ramde. Midden in de woestijn op een verlaten stuk weg. Dat was heel dom van die camperchauffeur, maar ook wel weer te begrijpen. De Challenger is een prachtauto, vooral als hij in het bekende Hemi-oranje is gespoten. Ja, het design leunt zwaar op het origineel. Maar dat was ook de bedoeling, volgens de ontwerper van het exterieur, Michael Castiglione.
‘Toen we in 2004 over het ontwerp gingen nadenken, hebben we drie schaalmodellen gebouwd,’ zegt hij. ‘Twee waren aan de futuristische kant en een, deze, was meer klassiek en puur.’ En waarom werd deze gekozen? ‘We hebben voor de letterlijke benadering gekozen omdat de echte enthousiastelingen het heel irritant vonden dat de Charger een vierdeurs was zonder handgeschakelde zesbak. Ik had aan de tekentafel de hele tijd het gevoel dat die gasten over mijn schouder meekeken. Ik wilde juist van hen horen: “Vette auto, hé! Die moet ik hebben!”‘

Dus de Challenger werd vooral gebouwd om aan de ouwe hap te laten zien dat ze bij Dodge nog steeds weten hoe ze zo’n bolide moeten bouwen. Maar dat wil niet zeggen dat het resultaat alleen aantrekkelijk is voor dat ene clubje. Iedereen die hem gezien heeft op de dag dat wij er mee reden, viel er gelijk voor, zelfs van die jonge jongens in pickups die geen idee hadden wat het was – of hoe zo’n auto er wel of niet uit zou moeten zien. Eén jongeman van hooguit twintig sprong uit zijn auto en bleef er zo ongeveer kwijlend bij staan kijken. ‘Jééézus! Gaaf! Wat is het?’

Ik zou zeggen: lees mee. Bill, de door Dodge meegestuurde oppas, gebaart dat ik de motor wel mag starten. Nou wil ik niks liever, maar ik zal eerst nog even iets over het interieur vertellen. Van het openen van de portieren tot het neerzijgen in de zachte, elektrisch verstelbare stoelen, het voelt allemaal even doordacht aan. De vier wijzerplaten die bij de Challenger horen – en die nog nergens op reageren – prijken achter het al even bekende driespakige stuur. De pook heeft net zo’n pistoolkolfgreep als de originele Challenger. Het ligt alleen allemaal net iets beter in de hand, en het oogt ook net iets mooier. De afwerking is buitengewoon. Had er nou ook maar airco in gezeten, want het is bijna 45 graden buiten en binnen wordt het nog warmer. Gelukkig doen de ramen het – ook elektrisch.

Bill zit zichtbaar te zweten. Zeker de hitte, plus misschien wat zenuwen. We kennen elkaar amper tien minuten, maar ik sta al op het punt zijn auto van twee miljoen over een parkeerterrein vol hobbels en grind naar een weg te rijden vol dolgedraaide woestijnbewoners. Ik probeer hem met een geintje te kalmeren. ‘Zou een bak zijn als hij niet startte,’ zeg ik losjes. ‘Nee, helemaal niet,’ zegt Bill. Oh. Nou, goed dan. Gelukkig start hij wel – de eerste keer. Ik hoor meteen dat klassieke V8-geluid, alle 6,1 liters. Ik trap de zware koppeling in en schakel hem in de eerste versnelling. Soepeltjes. Daar gaan we. De auto brult goedkeurend door al zijn uitlaten en bijt zich vast in Route 66. Maar snelheid maken zit er niet in, die is beperkt tot ‘zo’n 80 km/u’. Wijzertjes blijven stug stilstaan en bochten zijn er niet, dus ik kan me helemaal op het rijden richten. Dat gaat lekker. De rugleuning is stevig, het uitzicht over de motorkap prima, en de vering zacht als dons. Een beetje té. Als we een paar bruggetjes nemen, slaat de vering door en raken de wielkasten de banden. Bill wordt er niet relaxter op als hij dat hoort, en vraagt me beleefd bij de volgende brug ‘heel voorzichtig’ te zijn. Een verzoek dat hij bij elk bruggetje herhaalt…

In een tijd die alle traagheidsrecords verbrijzelt komen we eindelijk bij de restanten van het Roadrunner Café aan. Afgezien van een ooit indrukwekkend neonbord is er weinig meer van over dan een afgesloten gebouwtje en een hoop struikgewas. Roy’s staat er weinig florissant bij, maar de Roadrunner is bijna helemaal van de aardbodem verdwenen. Als deze toko nog gered moet worden, kunnen ze maar beter snel zijn. Nog een jaar of twee en het enige wat aan dit wegrestaurant herinnert, zijn de stenen langs de nabijgelegen spoorbaan, die samen nog de naam Roadrunner vormen. Ik keer de Challenger. Dat gaat wat stroef – we rijden op een paar 20-inch wielen van de Charger SRT-8 – maar ook weer niet vreselijk stroef. Je zou bijna vergeten dat je in een unieke conceptcar zit tot je de bewegingloze wijzertjes ziet – en Bill in de stoel naast je. Grommend rijden we terug naar Roy’s. De verleiding om iets harder te rijden is overweldigend, dus ik druk het gaspedaal iets verder in. Hoeveel harder ik rijd, weet ik niet, maar de auto geeft in elk geval geen teken dat we te hard gaan – daar is nóg een oppas voor meegekomen, die nu langszij komt en furieus gebaart dat ik langzamer moet rijden. Dat doe ik, maar niet eerder dan op de parkeerplaats van Roy’s.

Het is moeilijk en eigenlijk ook niet eerlijk om iets te zeggen over hoe de uiteindelijke auto wel zal uitpakken na één testrit in de enige conceptcar, maar ik heb in Amboy genoeg gezien om te kunnen zeggen dat er weinig meer aan hoeft te gebeuren om er een regelrecht scheurijzer van te maken. Investeerders hebben het wel eens over een ‘bewezen concept’ om aan te geven dat een concept geen misverstanden laat bestaan over de levensvatbaarheid van het beoogde product. Nou, afgaand op wat ik heb ondervonden, hoeft het Challenger-concept mij helemaal niks meer te bewijzen. Vooral niet als de prijs onder de 50.000 dollar blijft, waar iedereen van uit schijnt te gaan.

Als Dodge hiermee doorgaat en de Challenger gaat produceren, zou hij over een paar jaar zijn comeback kunnen maken. Merkwaardig genoeg staat de grootse heropening van Roy’s dan ook op het programma. Ik zou er graag bij zijn, in een Challenger natuurlijk – eens kijken of ik het record van de race naar de Roadrunner aan barrels kan rijden. Jij niet dan?

Reacties