Kinderen van de revolutie: deze mannen werden geboren in een land waar racen als een decadente elitesport gold, en in de ban ging. Maar wat als het in je bloed zit? Maak kennis met de auto’s van Havana.

‘Waarom we racen?’

Het zit in ons bloed. Het is een manier van leven, beter dan altijd maar rondhangen met wat meiden.’ Rey maakt zijn punt door met zijn heupen te rollen. Veel gelach en veel klappen op de schouders volgen. Maar eigenlijk hoeft hij niets uit te leggen. Racen moet iets geweldigs zijn voor deze Cubaanse dragracers, gezien de offers die ze ervoor moeten brengen. Om verder te gaan met dit verhaal, moeten we eerst een duik nemen in de geschiedenis: terug naar 1959. De Cubaanse revolutie veroorzaakte een Amerikaans handelsembargo. De import van auto’s werd nagenoeg onmogelijk, op wat Lada’s en Moskvitchen uit de Sovjet-Unie na, hetgeen de Cubanen dwong te roeien met de riemen die al op het eiland aanwezig waren. Daarom wemelt het er van de Buicks, Chevrolets, Oldsmobiles en Fords – allemaal uit de jaren vijftig, sommige in goede staat, andere hinkepinkend als terminale dinosaurussen. Er gebeurde nog iets door toedoen van de revolutie. Na een vreselijke crash waarbij tien toeschouwers om het leven kwamen en er 40 gewond raakten, tijdens de Cubaanse GP van 1958, werd racen volledig in de ban gedaan. Die ban eindigde pas in 2013, toen Cuba’s eerste legale race in 55 jaar plaatsvond op de Artemisa-dragstrip – een evenement dat is vastgelegd in de documentaire Havana Motor Club. Maar sindsdien is het weer stil geworden op racegebied, zodat de coureurs terugkeerden naar hun ondergrondse wortels. Als voorheen testen ze hun machines tegen elkaar in de stillere hoekjes van Cuba, waar la policía niet elke beweging in de gaten kan houden.

Waarom niet op de dragstrip?

‘Het is altijd opwindender als iets illegaal is. Als iets verboden is, voelt het veel beter.’ Dat zijn de woorden van Piti, een van de sterren uit Havana Motor Club en eigenaar van ‘s werelds luidruchtigste, zwarte Chevrolet uit 1951, die een transplantatie onderging met een 300 pk sterke Ford V8. Maar als je echt in vermogen bent geïnteresseerd, dan wil je Rey Tito’s rood-witte Chevrolet Bel Air uit 1955, een andere ster uit de film – en de snelste auto op het eiland. Uitgerust met een supercharged Chevrolet V8-blok produceert ie 500 pk en genoeg decibels om bomen te doen splijten. Het derde lid van onze heimelijke dragbijeenkomst van vandaag is Luis met z’n smetteloze, banaankleurige Chevrolet Bel Air, ook uit 1955. Onder de kap ligt een Chevrolet-motor als die van Rey, maar met een iets mildere compressor – goed voor circa 400 pk, zegt hij. We vragen hem of hij wellicht een printje voor ons heeft van de vermogens- en koppelcurve. Hij kijkt ons niet-begrijpend aan. Grapje, Luis. Op zichzelf zijn deze auto’s al ware meesterwerken – cool, snel – maar om ze op de juiste waarde te kunnen schatten, moet je de omstandigheden meerekenen waaronder ze tot stand zijn gekomen. Deze mannen zijn niet bepaald rijk (de gemiddelde Cubaan verdient nog geen 20 euro per maand), het vinden van onderdelen is een duur en langzaam proces, en de benzineprijzen benaderen die van Europa. De regering staat niet toe dat er volledige motoren worden geïmporteerd, dus deze Frankensteins zijn het resultaat van onderdelenwissels en inventiviteit, hergebruik dat aan het onmogelijke grenst. Hier vind je geen klassiekers met corresponderende serienummers – hier is de snelste man altijd de meest creatieve man.

Hoe toont zich dat?

We zijn nog geen tien minuten op onze geïmproviseerde dragstrip – een stille straat in een verre buitenwijk van Havana – of de coureurs beginnen al haantjesgedrag te vertonen. Allereerst Piti, die ons uitnodigt naast hem plaats te nemen om daarna een paar meterslange rubberstrepen op de weg te leggen en te demonstreren waartoe zijn auto in staat is: heel hard rechtdoor gaan en spontaan oorsuizen opwekken. Even voelen we ons als Danny Zuko, minus het leren jack en de Brylcreem, racend door een droge rivierbedding in Los Angeles. We delen dit idee maar even niet met Piti. De andere twee nemen de handschoen op en rijden naar een imaginaire startstreep, die hier bestaat uit twee buurtbewoners. Na ons signaal ontbrandt de hel op deze smalle en ribbelige strip asfalt. Hun deurklinken passeren onze heupen op een paar centimeter afstand; we voelen de hitte van de motoren op onze knokkels. Dit is het echte werk. Hier geen arbo-wetgeving of gemeentelijke voorschriften – dit is autosport zoals autosport ooit bedoeld was. Deze auto’s zijn beroemdheden in Havana, en als ze zich op straat vertonen, is iedere liefhebber binnen de kortste keren op de hoogte. De bedoeling was om een kleine bijeenkomst te hebben zonder de aandacht te trekken, maar inmiddels ontstaat er een heus publiek, en leden van dat publiek blijken mee te willen doen aan de regelloze race. We zien een gepimpte Lada, compleet met een dikke achterspoiler en een GT-R-badge – beide zaken zijn uiteraard cruciaal als je je Lada op wilt voeren – die stofwolken opwerpt terwijl ie donuts draait in het gravel van de parkeerplaats. Het publiek wordt wild. Het is besmettelijk.

Geven de Cubanen nog iets om comfort?

Na een paar uur, als de banden opgerookt zijn en de benzinetanks leeg, besluiten we het rustiger aan te doen en een toeristisch ritje te maken. Rey fluit op zijn vingers en nodigt ons met een armzwaai uit om bij hem in te stappen. We voelen ons gevleid: Rey komt uit een dynastie van monteurs, de Tito’s, beroemd op heel Cuba, en zijn auto is een afspiegeling van de expertise van zijn familie. Deze Bel Air is uitzinnig. We openen het portier, grinnikend, en zien meteen waarom hij beter is dan de concurrentie. Zijn auto is volgens strenge racespecificaties opgebouwd. Er is maar één stoel, voor hem, dus gaan we op de roestige bodemplaat zitten, een beetje alsof we aan het picknicken zijn. En zo draaien we een driebaans snelweg op. Wanneer het zweet van ons voorhoofd een plasje begint te vormen tussen onze benen, realiseren we ons dat de raampjes niet open kunnen – want er is niets om ze mee te bedienen. Noch is er een deurhendel – alleen een stuk ijzerdraad om het slot te ontgrendelen. Dan, als de hitte ons dreigt te overweldigen, blijkt de benzine op en komen we aan de kant van de weg tot stilstand. Dit, zo zal spoedig blijken, is een schrijnend voorbeeld waarom de meeste Cubaanse oldtimers niet zijn wat ze lijken.

Wat is het addertje onder het ‘Cubaanse’ gras?

Gezien de brandstofprijzen is de overgrote meerderheid van de klassiekers die je ziet rijden getransplanteerd met onverwoestbare dieselmotoren die de Cubaanse regering uit Europa importeert, en die verkocht worden voor de schandalige prijs van zo’n 3.500 euro per stuk. We ontmoeten een man die klassiekers van top tot teen restaureert, en ze voorziet van dieselmotoren. Hij doet dit al twintig jaar – en hij zegt dat het hem bij elke auto opnieuw pijn doet. Breng hem een wrak, en voor een kleine 10.000 euro krijg je van hem een onberispelijke klassieker met een Peugeot- of Mercedes-dieselmotor onder de kap. Hij is een artiest, daar bestaat geen twijfel over, maar het zijn de coureurs, de mannen die lachen om brandstofprijzen, die de originele V8-motoren in ere houden. Eerder op de dag, rondneuzend in de garages van de racers, werd ons overduidelijk dat ze niet veel geld hebben; maar wát ze hebben, gaat op aan hun auto’s. De financiële offers zijn enorm. Neem bijvoorbeeld Jote. Hij heeft een verbrijzelde pols (die hij opliep tijdens het repareren van een auto), dus hij kon niet komen racen, en momenteel heeft hij sowieso alleen nog de carrosserie van een ooit glorieuze racewagen in zijn bezit. Jote is een bootvluchteling – ze proberen Cuba illegaal te ontvluchten en overzee naar de VS te komen – die talloze malen zonder enig succes heeft geprobeerd te vertrekken. Ironisch genoeg werd zijn auto een poos lang aangedreven door een scheepsmotor die hij had opgedregd van de zeebodem, maar die heeft hij noodgedwongen moeten verkopen, gevolgd door de versnellingsbak en zo’n beetje alle andere onderdelen, omdat hij geld nodig had om zijn vluchtpogingen op touw te zetten. Het is een heldere schets van de situatie in Havana: deze Cubaanse dragracers volgen hun hart, maar ze doen het onder de zwaarst mogelijke economische omstandigheden.
Inmiddels is een verandering ingezet. Een paar jaar geleden begon de Cubaanse leider Raul Castro met een serie sociale en economische hervormingen die het voor Cubanen mogelijk maakt een eigen zaak te beginnen en om auto’s te bezitten. Vervolgens lieten de VS, in september 2015, de teugels vieren op het gebied van handel en toerisme – voorafgaand aan het bezoek van president Obama aan Havana, in 2016. Dat was de eerste keer sinds 1928 dat een Amerikaanse president Cuba bezocht. En het overlijden van Fidel Castro, de leider van de revolutie, op 90-jarige leeftijd in november 2016 was meer dan alleen een symbolisch einde van een tijdperk. De vooruitgang op Cuba gaat maar langzaam, al is de ontwikkeling van het land dat door de tijd lijkt te zijn vergeten, wel degelijk aan het plaatsvinden. Het zal niet lang duren voordat allerlei Amerikaanse autoverzamelaars de klassiekers komen opkopen. Zelfs Hollywood heeft zich al gemeld: Fast and Furious 8 werd deels op Cuba gefilmd, en verschillende van de auto’s die je op deze pagina’s ziet, kun je in die film in actie zien. Maar de dragracers van Havana zijn onmogelijk ver van Hollywood verwijderd. Er worden misschien kleine kapitalen geboden voor hun auto’s en ze krijgen misschien toegang tot de motoren en onderdelen waar ze altijd van droomden, maar we hebben het gevoel dat ze terughoudend zullen zijn. Dat ze zullen blijven doen wat ze altijd hebben gedaan. Het draaide bij hen nooit om het geld. Het zit in hun bloed.

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)

Meer van TopGear