Voormalig producent Andy Wilman vertelt verder, na deel 1 en deel 2, over hoe TopGear verwerd van een paar klooiende kwajongens tot een van de grootste tv-programma’s ter wereld. Deze keer over het proces om bekende mensen in een schappelijk geprijsde auto te krijgen.

Zoals bij iedere tv-show die besluit om gasten te gaan ontvangen, is het eerste wat je dan doet het opstellen van een lijst van gewenste gasten.

Bij onze lijst in 2002 lag de nadruk nogal sterk op het woord ‘gewenst’. We hadden een lijst met daarop Arnold Schwarzenegger, Tom Cruise, alle leden van U2, David Beckham, Paul McCartney, Cameron Diaz – in feite iedereen van wie hun manager na het horen van ons verzoek zou zeggen: aha, goh.

En zo kon het gebeuren dat we op een avond met z’n vieren in de pub zaten – Jeremy, Richard, Jason Dawe en ik – terwijl we probeerden het telefoonnummer te achterhalen van de manager van de drummer van The Rubettes, toen de acteur Harry Enfield langsliep. Op een meter afstand van ons bevond zich een heuse beroemdheid, een beroemdheid nota bene die niet werd beschermd door een manager, agent of publiciteitspersoon, en dus sloegen we toe. We doken op ‘m af zoals een piranha dat zou doen in een pierenbad, zoals veertienjarigen op een One Direction-kleedkamer afgaan. Hij was Brits, hij was van de middenklasse, hij was beleefd. We gaven ‘m geen kans om nee te zeggen.

Met een gast voor de eerste show op zak moesten we vervolgens op zoek naar een auto. Die moest ‘reasonably priced’ (betaalbaar dus) zijn, die moest heel uncool zijn op een vertederende manier, die moest niet al te veel vermogen hebben zodat niet-petrolhead-achtige beroemdheden er ook plankgas in zouden kunnen rijden, en die moest van een fabrikant komen die ons de auto gratis zou willen geven. Uiteraard bleek die laatste voorwaarde het probleem, zoals we ontdekten toen de ene na de andere fabrikant ons de deur wees. Maar de man van Suzuki, een sluwe ouwe vos, begreep de milde ironie van ons plannetje en kwam voor de dag met een lieve Liana – al kan hij nooit hebben vermoed dat die kleine vierkante sedan al snel de bekendste auto op onze planeet zou zijn.

Een maand later reed Harry Enfield de Suzuki Liana op een vliegveld in de rondte en nam daarna in een hangar plaats tegenover Jeremy, en vertelde een gezelschap van zestig heren in Subaru-joppers – mannen die de indruk wekten dat ze hun volledige vrijetijd doorbrachten door naar Colin McRae te kijken – alles over zijn ervaring met de brave middenklasser. De geniale comedy-maestro Enfield had niet echt helemaal in de smiezen wat er gebeurde, en dat valt duidelijk van zijn gezicht af te lezen voor wie die show nog eens terug zou kijken, maar desalniettemin was The Star in a Reasonably Priced Car gelanceerd, en was het idee klaar om de wereld te gaan veroveren.

Min of meer. Het probleem was dat we nog zo vaak in Jeremy’s lokale pub zouden kunnen samenscholen – de kans dat we er elke keer een beroemdheid tegen het lijf zouden lopen, zou klein zijn. We vroegen om gunsten bij beroemde petrolheads die we kenden – zanger Jay Kay en acteur Steve Coogan in het bijzonder, en beiden zeiden meteen ja, en daarom sta ik voor altijd bij hen in het krijt. Maar dan nog. Steve, Jay en Harry waren er welgeteld drie, we moesten tien afleveringen vullen en niemand belde ons terug. Toen hadden we toch weer geluk.

Jeremy belde me op een middag, net toen ik weer eens een artiestenmanager nee had horen zeggen, en vertelde me dat hij een beroemde Ridder tegen het onderscheiden lijf was gelopen en dat die Ridder heel veel zin had om in een kleine Japanse sedan op een verlaten vliegveld te rijden. Ja, Sir Michael Gambon was er klaar voor. We hebben het hier niet alleen over een van de beste acteurs aller tijden, maar ook de man die nog nooit was verschenen in een talkshow – geen enkele, ooit.

Wat die shows hem nooit hadden geboden, was de kans om eens lekker te ouwehoeren over auto’s, motoren, versnellingsbakken, en allerlei andere dingen waarvan Gambon bleek te houden. Deze heuse Ridder was onze eerste petrolhead van wie je nooit zou hebben gedacht dat hij een petrolhead was, en TopGear onthulde in de loop der jaren dat er van die soort veel meer waren, onder wie Kevin McCloud, Joanna Lumley, Amy MacDonald en Jennifer Saunders.

Sir Gambon had wel tijd om de week daarop naar de show te komen, en dat stelde ons voor een volgende zaak: hoe moesten we onze hooggeëerde gasten eigenlijk ontvangen? De gasten die in bekende talkshows zoals die van Jonathan Ross of Graham Norton komen, krijgen een luxe kleedkamer toebedeeld, met een douche, minibar, tv en eigenlijk alles wat je in een goed hotel ook krijgt. Wij hadden in die dagen – en met wij bedoel ik de voltallige TopGear-productieploeg – alleen een Portakabin, afmeting kleine zeecontainer, dus konden we onze beroemde gasten eigenlijk niet meer bieden dan een afgeschermd kwart daarvan. Dat was geen probleem voor Jay Kay, die alleen maar een pak Lu Pim’s wil, en een stoel om op te zitten, maar een echte theaterheld? Hoe zou die naar ons konijnenhol kijken?

Dat bleek makkelijker te gaan dan we hadden durven hopen. Sir Gambon was vier uur te vroeg, bekeek de oude vliegtuigen in de verschillende hangars, en vertrok toen in de Suzuki Liana om zijn rondjes te rijden. Omdat hij best oud was en een jasje en een das droeg, verwachtten we geen asfalt-verschroeiende prestaties. Maar toen kwam het moment dat hij de laatste bocht doorkwam, op twee wielen, terwijl hij zijn duim opstak naar de camera.

Om die moed te eren, noemden we die bocht direct naar hem, maar het was Sir Gambons doodsverachting die veel belangrijker was. Hij zette The Star in a Car op de kaart; mensen hadden het niet langer over dat programmaonderdeel dat leuk was voor petrolheads maar verder voor niemand, maar als een opwindende vervanger voor een normale talkshow.

Onze gastenlijst begon meteen vol te lopen. Acteur Patrick Stewart zegde toe. Op dat moment was hij op het hoogtepunt van zijn Hollywood-roem vanwege de X-Men– en Star Trek-films, maar net als Sir Gambon – misschien zijn goede manieren iets belangrijks onder oude Engelse acteurs – kwam hij te vroeg en deed dat zonder gedoe. Toen we een man in jeans en een petje naar ons zagen toelopen, draaide Jeremy zich naar hem toe en zei: ‘Sorry vriend, we zitten net het script te bespreken. Als je een auto komt brengen, loop dan maar naar ons kantoo… – oh, meneer Stewart, wat leuk dat u er bent, ga zitten, zal ik even koffie voor u halen?’

‘Ik herinner me dat Ronnie Wood bijna de hele cameraploeg om zeep hielp in de laatste bocht. Dat zou oké zijn geweest. Hij is een Rolling Stone’

Na een paar jaar ontvingen we onze eerste grote Amerikaanse ster: Lionel Richie. Omdat hij ongetwijfeld zou komen opdraven met een hele entourage en een heel enge manager, bedachten we dat we voor de eerste keer in ons bestaan een Winnebago-motorhome moesten huren – dat zijn Amerikaanse sterren immers gewend.

Roger, destijds onze productiemanager, is de zuinigste man die je ooit zult ontmoeten. De man van Ace Winnebago Hire begon met: ‘De goedkoopste is 300 euro per dag.’

Roger zei meteen ‘ho, ik weet genoeg’ en vertelde hem precies die camper te leveren op de dag dat Lionel langs zou komen. Toen het ding werd gebracht, bleek het bruin-beige te zijn en gemakkelijk te passen in de badkamer van Jenson Buttons motorhome. Maar we tilden er niet te zwaar aan; het was allicht beter dan een kwart van onze Portakabin.

Toen kwam Lionel aan – zoals verwacht in een konvooi van drie geblindeerde Mercedessen en voorzien van een heel enge manager. Het was die dag nat, koud en winderig. De heel enge manager ging aan de rand van ons circuit staan, waar zijn zongebruinde kleur werd weggespoeld door Britse regen, en keek naar zijn superster die in een kleine Japanse auto door de regen reed, zonder dat er op enige manier munt uit viel te slaan, en we zagen het hem niet alleen denken, maar ook zeggen: ‘Wat doen we hier?’

‘Dus dit is een populaire show?’ vroeg hij daarna, terwijl er dikke regendruppels op zijn schedel insloegen. ‘Oh ja, heel’, zei ik. ‘Miljoenen en miljoenen kijker…’ Op dat moment werd ik even afgeleid omdat hij en ik tegelijkertijd naar Lionel keken, die in een vonkenregen over het asfalt op ons afkwam, als resultaat van een afgebroken voorwiel. De kaak van de manager leek een zenuwtrek te vertonen terwijl de componist van ‘Hello’ worstelde met de overgebleven drie wielen, over het gras hobbelde en een bandenstapel op het nippertje wist te ontwijken.

Nadat we Lionel hadden gered, besloten we dat we toe waren aan een bak warme koffie en dat we wilden schuilen voor de regen. Dat betekende dat we de Winnebago in gebruik zouden nemen. Toen ik de deur ervan opende, kwam de geur van schimmel met zoveel kracht uit het nooit-onderhouden velours zetten dat mij niets anders restte dan als een soort nederige Basil Fawlty achteruit-schuifelend de wereldberoemde Lionel en de heel enge manager naar binnen te leiden. Toen we eenmaal binnen waren, staarden ze ijskoud naar iets naast me.

Ik keek naast me, en daar zag ik de enige decoratie die in die hele caravan te zien was – een oude poster van de Twin Towers. Terwijl ik Roger de productiemanager doodsloeg achter de Winnebago, pakte Lionel zijn spulletjes uit, en bleek vervolgens eigenlijk de personificatie van charme te zijn. Op zijn weg naar de top had hij wel ergere dingen meegemaakt dan een haperende voorwielophanging, en hij maakte allemaal leuke grappen over advocaten en whiplash-claims, en gaf ons toen een schitterend interview.

In essentie gaf Lionel Richie ons een lesje in hoe echt grote sterren zich gedragen: rustig en bescheiden. Seizoen na seizoen groeide de populariteit van Star in a Car, en het surrealisme van de gastenmix groeide mee. De ene week was het Roger Daltrey, een heuse rockster die middenin zijn rondje stopte en vroeg om een lekker kopje thee; de week daarna was het Johnny Vegas, die net zijn rijbewijs had gehaald en halverwege zijn ronde stopte om te vragen om een halve liter bier.

De kwaliteit van de gereden rondjes varieerde ook flink. Aan de ene kant van het spectrum hadden we types als professioneel jurylid Simon Cowell, die we een simpele entertainment-glibber vonden, maar die een zeer geconcentreerde en dappere coureur bleek, en beide keren dat hij meedeed het klassement aanvoerde.

Aan de andere kant had je de beroemde interviewer en intellectueel Terry Wogan, die niet leek te willen begrijpen dat het zetten van een snelle rondetijd een andere houding vereist dan het rijden naar je werk. Ergens in het midden had je types als de komiek Jimmy Carr, een eenmanssloopkogel die net zo serieus was als Cowell, maar zo krankzinnig stuurde dat hij amper een hele ronde wist te voltooien. Ik weet nog dat ik in de richting van de start liep om te kijken hoe het allemaal ging, toen ik The Stig tegen het lijf liep – die de beroemdheid instructies moest geven. ‘Ik heb het opgegeven met die gek’, zei hij boos – en The Stig krijg je niet snel boos. ‘Hij wil niet luisteren, dus straks ligt hij op zijn dak.’ The Stig zei ook nog dat het zonde was, omdat Jimmy als hij zich drie seconden even wel concentreerde, hij echt aanleg leek te hebben om goed te rijden.

We haalden Jimmy naar binnen, dwongen hem te luisteren naar de aanwijzingen en zich iets langer te concentreren, en precies zoals The Stig had aangekondigd, eindigde hij bovenaan in het klassement.

Na een paar seizoenen verruilden we de Suzuki Liana voor een Chevrolet Lacetti. Inmiddels hadden we geen problemen meer met het vinden van gasten, maar om de echt grote namen te krijgen, moesten we een concessie doen waarvan we allemaal steeds hadden gehoopt die nooit te hoeven doen. We moesten de sterren dingen laten pluggen – ze kwamen dus gewoon keihard reclame maken. De echte TopGear-fans vonden het vreselijk, maar er was nou eenmaal geen oneindige stroom petrolhead-beroemdheden en onze show werd inmiddels wereldwijd uitgezonden, en dus moesten we het spelletje meespelen. Ik denk dat Hugh Grant ons keerpunt was – hij kwam om een romantische comedy te promoten, ten overstaan van vijf miljoen verbijsterde, Britse Subaru-fans, maar we kregen er een werkelijk onbetaalbaar grappig interview voor in de plaats – Grant is groots als talkshowgast – en een a-lijstnaam die we als magneet voor andere a-lijsters konden gebruiken.

Voor mij persoonlijk was het meest tumultueuze megastermoment toen Ronnie Woods pr-vrouw me belde en me vroeg of we hem in de show wilden zodat hij zijn autobiografie kon pluggen. Er bestaat op deze wereld geen grotere Rolling Stones-fan dan ik. Ik heb de bootlegs, de zeldzame vinyl-lp’s, de tickets van eindeloos veel concerten, en een interne geheugenstick vol trivia waarmee ik je zou kunnen doodvervelen als we vast zouden komen te zitten in een lift. Wat eraan ontbrak, was dat ik ooit een echte Stone had ontmoet, en dit was mijn kans, dus iedereen was verbaasd toen ik het aanbod afwees.

Dat was geen geval van ‘ontmoet nooit je helden’, het was omdat ik wist dat de Stones al decennia in een vacuüm leefden, een parallel universum waarin vragen vooraf moesten worden goedgekeurd en alles wat ze niet wilden al voor hen was opgeruimd voordat ze zelfs maar wisten dat het ooit op hun pad zou hebben kunnen komen. Als je in zo’n omgeving leeft, zijn de kansen niet groot dat je een goed interview zult geven omdat je dat nou eenmaal nooit hebt gehoeven. Je bent nooit beoordeeld op hoe grappig, hoe onthullend, hoe eerlijk of hoe saai je bent, want je bent gewoon een ster, punt uit.

Ik wilde Jeremy zich niet op een zwijgzame rockheld zien stuklopen, dus wees ik het aanbod met bezwaard gemoed af. Toen belde Ronnies pr-vrouw terug: ze zei dat ze wist waarom we nee hadden gezegd, maar dat dit Ronnie solo betrof, niet Ronnie van de Rolling Stones. Wilde ik hem anders van tevoren eens ontmoeten, bijvoorbeeld bij hem thuis?

Er viel een stilte, gevolgd door het geluid van mijn in elkaar stortende principes, en toen piepte ik: ‘Wat is het adres?’ Ronnie zelf stond er op de stoep om me te begroeten. Daarvan werd ik zo nerveus dat ik bijna tegen zijn Bentley aanreed.

Binnen stond een espressomachine permanent aan, en terwijl hij zijn 28ste koffie van die ochtend dronk, vertelde Ronnie me hoe graag hij aan de show wilde meedoen. Ik nam aan dat hij gewoon beleefd wilde zijn en de show eigenlijk nog nooit had gezien, en dat zijn dochter hem eerder die ochtend had verteld wie The Stig was, dat soort dingen. Dat kon me echter allemaal niets meer schelen, want ik was helemaal in de ban van mijn rock-held en een halfuur later was ik echt van het padje door de extrasterke koffie die Ronnie me maar bleef voeren, en waartegen ik natuurlijk geen nee durfde te zeggen.

Ik was inmiddels ook volslagen vergeten dat ik bij hem op bezoek was om uit te vinden of hij een goede gast zou zijn voor de show. Ik lulde maar door over alle Stones-concerten die ik had gezien, rakelde hele set-lists op, vertelde wie welke gitaarsolo speelde, enzovoorts. Hij moest zich realiseren dat ik de beste vriend was die hij nooit had gehad. Ik denk dat hij er op een zeker moment een vraag tussen wist te persen en die luidde of het klopte dat ik dacht dat hij misschien niet z’n goede interviewgast zou zijn. ‘Nonsens!’ brulde ik in een door cafeïne aangewakkerde manie. ‘Dat moet iemand anders zijn geweest, niet ik.’ Uiteindelijk zei ik dat ik hem de week daarop, op een woensdag, wel op de baan zou zien. Daarop opende Ronnie Wood zijn laptop, bekeek een e-mail en zei onschuldig: ‘Ja, Dunsfold, ik heb het adres en de route en zo allemaal hier.’

In mijn hoofd vol met koffie ging toen een middelgrote bom af: wat!!?? Wacht even! Ik dacht na. Ronnie is een Rolling Stone. Een Rolling Stone kan zijn geweldige, god-achtige Rolling Stone-brein natuurlijk niet belasten door er alledaagse onzin als adressen en aankomsttijden in op te slaan – dat is een taak voor normale mensen met een normaal brein.

Omdat mijn neurologische systeem alleen nog werd gevoed door espresso’s besloot ik mijn gedachten met hem te delen. ‘Dat zou je niet moeten weten! Dat is niet juist!’ brulde ik, waarna ik een perplexe Ronnie achter zijn laptop liet zitten, hem gedag zei, en zijn oprijlaan afreed.

Als je die show hebt gezien, weet je dat Ronnie super was: grappig, bescheiden, charmant door zijn verlegenheid – en ik herinner me dat hij bijna de hele cameraploeg om zeep hielp in de laatste bocht. Dat zou oké zijn geweest. Hij is een Rolling Stone.

Er zijn veel andere mooie herinneringen aan het Chevrolet Lacetti-tijdperk. AC/DC-zanger Brian Johnson, wat een legende – de blauwdruk van hoe je wereldberoemd wordt en niet verandert. Ik denk dat hij een halfuur handtekeningen heeft staan uitdelen. Usain Bolt – puur charisma, Sienna Miller – topvrouw, James Blunt – te grappig, en Eric Bana, van wie ik nog altijd denk dat hij bovenaan het Lacetti-klassement zou zijn geëindigd als het die dag niet zou hebben geregend. We zullen het nooit weten, maar wat we wel weten is dat er nooit iemand harder in de kleine Chevrolet reed dan Jay Kay.

Hoewel de Lacetti uiteindelijk plaats maakte voor een Kia Ceed, haalden we de oorspronkelijke Suzuki Liana ook nog wel eens voor de dag, speciaal voor de Formule 1-coureurs die te gast waren in ons programma. Deze bescheiden Star in a Car-afgeleide was begonnen met Damon Hill, maar uiteindelijk stonden er heel wat grote namen op ons F1-klassementsbord: Lewis Hamilton, Jenson Button, Mark Webber en Sebastian Vettel. Hoewel we het hebben over een 1,6-liter auto met de ophanging van een wasmolen, namen ze stuk voor stuk hun beurt in de Liana extreem serieus, omdat dit de enige en eerste keer was dat ze het tegen elkaar opnamen in precies dezelfde auto.

Ze dreven deze arme TopGear-producent tot waanzin met hun technische vragen: ‘Wat was de baantemperatuur toen Vettel hier was?’ ‘Wat was de bandenspanning toen Lewis reed?’ Daarna raakten ze zeer gefrustreerd, nadat ze hadden gevraagd waar de timer was gepositioneerd en de producent wees naar een researcher wiens vinger wees naar de stopwatch op zijn mobiele telefoon.

Ik zeg wel dat alle F1-coureurs de Liana-ronde serieus namen, maar er was een uitzondering en – zoals je waarschijnlijk wel kunt raden – hij is Fins en rijdt momenteel voor Ferrari. Toen hij ons bezocht, was Kimi net terug in de F1 met Lotus, en je zou kunnen vermoeden dat coureurs die net terugkeren in de voornaamste arena van de motorsport zich graag zouden bewijzen.

Niet deze man. Toegegeven: het was een natte dag, dus hij had de top van het klassement toch nooit gehaald, maar na een half dozijn rondjes had hij er simpelweg genoeg van en dook op de zitzak in zijn motorhome. Begrijp me niet verkeerd: hij was niet chagrijnig – hij was juist heel vriendelijk – maar het kon hem gewoon geen reet schelen wat mensen van zijn rondetijd zouden vinden, en of ze er wel iets van zouden vinden.

Ik ging zijn motorhome binnen en vertelde hem dat het was gestopt met regenen, en dat de baan aan het opdrogen was, en dat was de waarheid. Met tegenzin verhief hij zich uit de zitzak, keek uit het raam, zei: ‘Nee, dat denk ik niet’, en stortte weer neer.

‘Kimi,’ zei ik, ‘er zijn veel F1-fans, onder wie wijzelf, die het echt te gek vinden dat je hieraan meedoet en die niet zondagavond naar de tv willen kijken om dan die vorige rondetijd van je te horen te krijgen. Ik kan je niet vertellen wat je hebt gereden, maar ik vertel je wel dat het sneller kan.’ Ik dacht dat hij me eruit zou zetten, maar uiteindelijk lachte hij – nou ja, hij vervormde zijn lippen enigszins – en zei: ‘God, het is hier nog erger dan in de F1.’ Hij stond op, liep naar buiten, en reed nog wat rondjes. Hij werd per ronde sneller doordat de baan steeds droger werd, maar ook nu had hij er al snel weer genoeg van. Maar ik kan wel op mijn grafsteen zetten: ‘Ik kreeg Kimi Räikkönen uit zijn zitzak.’

De enige F1-coureur die onze ronde niet reed, was Michael Schumacher. Hoewel hij tijdelijk met pensioen was, was hij duidelijk niet van plan de mythe te doorbreken dat hij statistisch de beste coureur aller tijden was. Maar Jeremy en ik ontmoetten hem eens in de zoveel tijd en hadden hem van een gespannen tiener zien uitgroeien tot een van de vriendelijkste heren in de F1. Ik heb hier niet genoeg plaats om alle persoonlijke ervaringen die ik met hem heb gehad op te tekenen, maar reken dat het een man van diep fatsoen is – dat zal ook iedereen die hem kent bevestigen, inclusief mijn vrouw, die met hem werkte bij Minardi. Het komt erop neer dat ik de man immens bewonder, en het verbaasde ons dan ook niet dat hij zich bekendmaakte als The Stig toen we hem dat vroegen.

‘De waarheid is dat van alle gasten en sterren die we in onze middenklassertjes hadden, er maar eentje echt een lul was’

Michaels dag op ons circuit begon op een typische TopGear-manier. Hij kwam in zijn privéjet; vluchtplannen waren ingediend, permissie om te landen was verkregen, en om 9.15 uur gaf zijn piloot door aan de controletoren dat hij klaar was om te landen, zoals afgesproken, toen ineens de stem van een andere piloot zich op de radio meldde: ‘Eh, hallo Foxtrot Alpha Papa Tango James May. Hello, receiving wilco over.’

Ja, James hing ook in de lucht met zijn Sopwith Tiger Moth of hoe dat ding ook mag heten, waardoor Schumachers piloot ineens nieuwe plannen moest maken.

Toen de zevenvoudig wereldkampioen eenmaal veilig aan de grond stond, maakte hij zich klaar om een rondje te doen in de Ferrari FXX. Normaliter neemt The Stig de F1-coureurs eerst een rondje mee om hen te laten zien hoe de baan loopt, maar Schumacher wilde niet bij hem in de auto stappen omdat Stig die inrij-rondjes in een Jaguar reed en Schumacher contractueel verplicht was alleen in Ferrari’s of Maserati’s te worden gezien, en in niets anders. ‘Geen probleem, rij maar; ik volg je wel in mijn auto’, zei Schumacher tegen Ben Collins, onze destijdse Stig. En zo kwam Ben aan de tekst voor zijn grafsteen: hij reed op een circuit met Schumacher achter zich, in een Ferrari.

Michael wilde toen Jeremy, Richard en James gedag gaan zeggen. ‘Ik zal ze even halen’, zei ik, wetende in wat voor kleine, aftandse vergaderkamer ze zaten. ‘Nee, al goed,’ zei Michael, ‘ik loop er wel even heen.’ Het lijdt geen twijfel dat zijn tempel-achtige lichaam misselijk moet zijn geworden van de muur van rook die in die kamer hing. Hij nam echter zonder met zijn ogen te knipperen plaats op een doorgezakte bank en begon een uitgebreid praatje met het drietal, hoewel zijn ogen voor het grootste deel van de tijd gericht waren op de vunzige tekeningetjes op de muren.

We vertelden hem dat we gasten soms vroegen er ook eentje te maken, maar hij weigerde onze viltstift ter hand te nemen. Wat ik me herinner, is dat hij zei dat hij de eerste bocht van ons Heath Robinson-circuit ‘vrij interessant’ vond, wat ik dan weer geweldig vond.

We vroegen hem toen om na te denken over een paar antwoorden die hij zou kunnen geven in het onthullingsinterview van The Stig, en als je het nog nooit hebt gezien dan moet je het moment waarop The Stig zijn helm afzet, toch eens bekijken. Het is een van de meest betoverende momenten die we ooit in onze studio meegemaakt hebben.

Schumacher is een goeie vent. Beter dan een goeie vent, eigenlijk. Ik kan me nog steeds niet voorstellen dat een man die zoveel talent heeft, en voor wie mobiliteit en snelheid zo fundamenteel zijn geweest, nu een gevangene van zijn lichaam is, en ik hoop echt dat er een dag komt waarop een medicijn hem kan bevrijden uit zijn cel.

Terug, echter, naar de amateurcoureurs, en in de tijd dat we met de Kia Ceed reden, waren dat veelal bekende namen. Ryan Reynolds – een van de grappigste mensen die je ooit kan ontmoeten; Mick Fleetwood – de legende; Rowan Atkinson – zeer verlegen, en een complete gentleman. Toen kregen we een telefoontje dat de man waarover we vaak grapten – ‘oh ja, we hebben nog meer kans dat Tom Cruise komt’, daadwerkelijk zou komen. Sterker nog: hij zou samen met Cameron Diaz komen. Inmiddels waren we al wel gewend aan al het gedoe dat normale Hollywood-sterren qua rompslomp met zich meebrachten, dus we verwachtten dat de entourage van Tom en Cameron helemaal van massale proporties zou zijn.

Dat bleek ook echt zo te zijn. Een veiligheidsteam kwam het circuit controleren. Ongeveer 48.000 mensen van de filmstudio zouden meekomen. Een paar dagen voor het hoge bezoek kregen we een tijdschema toegestuurd met de wijze waarop de dag zou verlopen, en daarin ontbraken maar weinig details. Tom zou aankomen om 12.01 uur. Hij zou hallo tegen Jeremy, Richard en James zeggen om 12.04.

Hij zou zich terugtrekken in zijn motorhome om 12.07. Daaruit zou hij weer tevoorschijn komen om 12.09, en hij zou in de Kia Ceed gaan zitten om 12.11, enzovoorts, en zo verder.

Dat liep allemaal in de soep om, zeg, 10.04, toen we de dreun van rotors hoorden en Toms helikopter hem twee uur eerder dan voorzien aan de grond zette.

Hij wilde eigenlijk meteen naar het circuit, en het moet gezegd: alle consternatie en al het gedoe dat aan de man vooraf ging, definieert niet de man zelf. Wat betreft het tijdschema: hij praatte met iedereen, dolde met mensen en bracht misschien twee minuten in zijn motorhome door. Waarvan ik nog het meest onder de indruk raakte, was hoe hij omging met de mensen van zijn filmstudio. Toen hij zijn rondjes reed, regende het, maar toen later de zon begon te schijnen, en de baan opdroogde, draaide hij zich naar me toe en zei: ‘Ik zou mijn rondjes wel opnieuw willen doen. Denk je dat dat kan?’

‘Moet je zeker doen,’ zei ik, ‘je krijgt spijt als je niet ook een droog rondje rijdt. Het probleem is alleen dat je 48.000 mensen van de filmstudio bij je hebt en die staan daar allemaal te kijken alsof ze in hun broek hebben gepoept omdat ze bang zijn dat je te laat komt voor je filmpremière in het West End in Londen.’

Op dat ogenblik had Tom natuurlijk even kunnen laten zien dat hij de bekendste filmster ter wereld is, en gewoon kunnen doen waar hij zin in had. In plaats daarvan vroeg hij de mensen van de filmstudio of het oké was als hij nog wat rondjes zou rijden, en toen hij zag hoe zenuwachtig ze daarvan werden, suggereerde hij dat ze de tijd die in het schema was opgenomen om naar zijn hotel te gaan en zich daar om te kleden voor de première zouden schrappen. ‘Ik kan me toch omkleden in de auto, op weg ernaartoe?’ zei hij. Hij was echt een van de aardigste mensen die we op ons circuit hebben ontvangen, net zoals Cameron Diaz trouwens. Ik herinner me dat Jeremy haar vroeg hoe het mogelijk was dat iemand zo’n perfecte neus heeft, gezien het feit dat ze hem vier keer heeft gebroken. ‘Hij is niet perfect, hij is afschuwelijk’, zei ze. ‘Dat is gewoon niet waar – hij is perfect’, zei ik toen. Ze pakte mijn hand en liet mijn vinger langs haar neus gaan. ‘Voel dan’, zei ze. ‘Hij is afschuwelijk.’ Om eerlijk te zijn: ik luisterde niet. Ik was te druk bezig om alweer een andere tekst voor op mijn grafzerk te verzinnen.

Nu ik zo teruglees wat ik hier allemaal heb opgeschreven, lijkt het een beetje op een meisjesdagboek, aangezien ik totaal niet kritisch ben geweest over ook maar een van onze gasten. Maar de waarheid is dat van alle gasten en sterren die we in onze middenklassertjes hadden, er maar eentje echt een lul was (en ik zeg niet wie).

De rest was iets tussen heel plezierig en onwaarschijnlijk perfect in, en dan zeg ik het nog eufemistisch. Ik weet niet hoe dat komt. Misschien vonden ze het fijn om eens een keertje niet te worden geconfronteerd met het gebruikelijke geslijm bij tv, maar met een doorgezakte bank in een doorrookte studentenkamer waar de drankjes uit de koelkast warm bleken te zijn. Misschien vonden ze het prettig dat ze overal mochten roken of zo hard mogelijk in een auto mochten rijden – of beide, zoals in het geval van Michael Fassbender. Ik denk dat de meesten het gewoon leuk vonden omdat ze aanvankelijk dachten dat ze zichzelf al rijdend voor aap zouden zetten, maar dat ze met een beetje hulp van The Stig boven zichzelf uitstegen en ontdekten dat ze iets leuk vonden om te doen waarvan ze nooit hadden gedacht dat ze het leuk vonden om te doen.

Ik zou het niet weten. Ik ben blij dat niemand gewond is geraakt want ik geloof niet dat we ooit een verzekering hebben afgesloten.

Reacties