Bij TopGear kijken we meestal vooruit. Welke spannende auto’s komen eraan? Hoe zal Richards kapsel er morgen uitzien? Voor één keer reisde ik nu eens terug in de tijd.
Het was fantastisch.
 
Is het normaal voor iemand die uit het tijdperk van de schoudervullingen en synthesizers stamt om volledig gefascineerd te zijn door de jaren vijftig en zestig? Natuurlijk is die periode op dit moment helemaal hip – met dank aan de retro-Fiat 500 en televisieseries als het briljante Mad Men – maar ik was er al door bevangen voor die hype ten tonele verscheen. De stijl, de muziek, natuurlijk de auto’s: ik beleef het op een grote, babyblauwe wolk en vind het allemaal schitterend. Als ik me dagelijks met hoed en bretels in een Cadillac uit 1962 zou durven vertonen, zou ik het doen.
 
Eenmaal per jaar is er in Engeland een mogelijkheid om terug te gaan naar die tijd. Een trip naar het glorieuze hart van de twintigste eeuw, maar dan zonder politieke onrust, discriminatie of argeloos gehanteerde asbest. De Goodwood Revival is drie dagen lang genieten van klassieke auto- en motorsport op een historische locatie, gegarneerd met eindeloos veel sfeer. Er vliegen oude Spitfires en P-51 Mustangs over, je kunt je laten scheren door een echte barbier en er is een fifties supermarkt. Als bezoeker ben je min of meer verplicht in een toepasselijk kloffie te komen, dus het wemelt er van de tweedjasjes, kinderen in Kruimeltje-outfit en weelderig geklede dames met rode lippenstift en opgestoken haar. Of ik er namens TopGear bij wilde zijn? Ik was al onderweg voor de vraag goed en wel was uitgesproken.
 
In een strak gesneden kostuum reis ik af naar het zuiden van Groot-Brittannië, compleet met trilby-hoed, een vijftig jaar oude Hamilton Thin-O-Matic om m’n pols en gewapend met een van mijn opa geërfde Voigtländer-camera uit 1953. Geen half werk, verdorie: als je in stijl gaat, moet je het goed doen. Ook al neem ik de Eurotunnel-trein; die telt even niet mee.
 
Er staat in Goodwood een hoop moois op het programma. Naast een aantal trophies en cups met een uiteenlopende selectie aan bijzondere machines, van oude F1-auto’s tot Ford GT40’s en gigantische Bentley-racers, is er onder andere een eerbetoon aan de Amerikaanse coureur Dan Gurney, een viering van het vijftigjarig bestaan van de Shelby Cobra, een race met Ferrari 250 GTO’s (het grootste aantal dat ooit op één plek samenkwam) en de hereniging van de legendarische Silberpfeile van Mercedes-Benz en Audi-voorloper Auto Union. Dit laatste, zo meldt de omroeper op het circuit, is ‘misschien wel het meest gedenkwaardige moment in de geschiedenis van de historische autosport’.
 

 
In 1934 keerde Mercedes na een korte afwezigheid terug in de Grand Prix-racerij. Het verhaal gaat dat hun auto net een kilo te zwaar was om aan de gewichtsgrens van 750 kilo te voldoen, dus schuurden ze de witte lak ervan af om een carrosserie van blank aluminium over te houden. Auto Union deed met ze mee zodat er, zoals toen gebruikelijk, door auto’s uit hetzelfde land in één kleur geracet zou worden. Vervolgens reden beide merken iedereen zoek dankzij hun superieure techniek en stuurmanshelden als Rudolf Caracciola, Hermann Lang, Tazio Nuvolari en Bernd Rosemeyer; mannen die elke race weer hun leven riskeerden zonder gordels, helmen of vuurvaste pakken, bij topsnelheden die toen al opliepen tot boven de 300 km/u.
 
Tot de Tweede Wereldoorlog een tijdelijk einde maakte aan de autosport waren de Zilveren Pijlen oppermachtig. In 1937 maakte Groot-Brittannië kennis met de Mercedessen en Auto Unions tijdens de Grand Prix van Donington. Nu, 75 jaar later, zijn de auto’s voor het eerst weer samen op één evenement te zien en te horen. Tien stuks maar liefst, sommige meer dan 600 pk sterk. Achter het stuur zitten klinkende namen als Sir Jackie Stewart, Jochen Mass, Jacky Ickx en Pink Floyd-drummer en autoverzamelaar Nick Mason.
 
‘Tot je ellebogen in de olie hangen en met hamers te werk gaan, is dat niet vele malen prachtiger dan een kabeltje inpluggen en naar een laptop staren?’
 
‘Ik heb nog nooit in zo’n auto gereden’, zegt Stewart lachend. ‘Ik maak me wel zorgen om de besturing en de remmen, dus ik ga zeker niet te hard rijden.’ Even later dendert hij op volle kracht langs in de Mercedes-Benz W25, de supercharged achtcilinder-in-lijn rochelend en huilend. Om hem heen rijden Mercedessen met twaalfcilinders, Auto Unions met V16-middenmotoren en een rits Italiaanse en Franse tegenstanders: Maserati’s, ERA’s, Alfa’s, Bugatti’s. Het is een betoverend gezicht. Het geluid is onbeschrijflijk, het mengsel van geuren bedwelmend.
 
Nu is deze sessie met de bijzondere Silberpfeile in feite niets meer dan een demonstratie; een wedstrijdelement is er niet. Wat zou er gebeuren als je daadwerkelijk gaat racen met dit soort auto’s? Het antwoord krijgen we tijdens de Richmond & Gordon Trophy, een race van een halfuur tussen verschillende formuleauto’s uit de periode 1954 tot 1961. Onbetaalbare Aston Martins, BRM’s, Coopers en Lotussen komen glijdend op hun dunne bandjes voorbij zeilen in de bocht waar we langs de zijlijn staan. Het ziet eruit alsof het behoorlijk fout kan gaan, en dat gaat het ook: aan de andere kant van het circuit zijn een Lancia en een Maserati in botsing gekomen. Nadat ze in de pits zijn opgelapt, hervatten ze de race en komen ze met gedeukte neus en kont langs. Zonde? Deze machtige machines tot een stoffig museum veroordelen, dát is pas zonde.
 

 
Op Goodwood worden auto’s gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn. Dat betekent niet alleen dat ze op het circuit tot het uiterste gedreven worden, maar ook dat er een zeldzame Bugatti van driekwart eeuw oud gewoon langs de straat geparkeerd staat, en dat je jezelf kunt laten rondrijden in een Fiat 600 Multipla-taxi. Terwijl ik onder het genot van een hamburger toekijk hoe er vijftien Ferrari 250 GTO’s (à 20 tot 30 miljoen euro) langs komen gieren, besef ik me dat er welbeschouwd geen mooiere vorm van racen bestaat. Oude meuk aan de gang houden, waarbij je tot je ellebogen in de olie moet hangen en met hamers te werk gaat: is dat niet vele malen prachtiger, uitdagender, échter dan een kabeltje in een plastic auto pluggen en naar een laptop staren? Vechten voor je rondetijd en je leven door uit alle macht aan een veel te groot houten rad te hangen, dat is toch mooier dan op acht punten vastgesnoerd aan een computerstuurtje met haarfijn afgestelde remdrukknopjes draaien? Of romantiseer ik de boel nu?
 
Er zijn geen betere voorbeelden te bedenken om mijn gelijk aan te tonen dan de Shelby Cup en de St. Mary’s Trophy. In beide wordt geracet alsof er alles van afhangt, waarbij niets of niemand gespaard wordt. Tom Coronel, die me tevoren van onder zijn platte ruitjespet laat weten dat hij het circuit niet kent en nauwelijks ervaring met de auto heeft opgedaan, drift van bocht naar bocht op de ballonbanden van zijn brullende Cobra uit 1965. De kleine Britse autootjes met Amerikaanse harten verdoven alle oren wanneer ze met twee dozijn tegelijk over het rechte stuk komen kletteren, waarna ze spatbord aan spatbord door de bochten wiebelen. Het ziet er levensgevaarlijk, maar eindeloos cool uit. Coronel heeft het naar zijn zin, want hij rijdt feilloos naar een tweede plek.
 
Net als ik denk dat autosport niet beter kan worden dan dit, stroomt het circuit vol met een bonte verzameling autootjes uit de jaren vijftig. Alles – van Alfa Giulietta’s, Austins en Abarths tot een Nash Metropolitan en van een enorme, wiegende Jaguar Mk VII tot een oranje Tatra met trompetuitlaten – neemt het tegen elkaar op in de St. Mary’s Trophy. Mensen als Martin Brundle, Tiff Needell, Rowan Atkinson, WTCC-piloot Rob Huff en Red Bull F1-teambaas Christian Horner zitten aan het stuur. Ze zijn hier maar voor één ding: loltrappen. Met de nadruk op trappen.
 
Nog nooit heb ik zo’n waanzinnig vermakelijke race gezien. Huff gaat aan de leiding, maar wisselt continu stuivertje met Anthony Reid in zijn Jaguar Mk I. Inhaalpogingen gaan binnendoor, buitenom – nog net niet eroverheen. Chromen bumpers worden aangetikt, diagonaalbanden aan gort gegumd. Met stuiterende achterassen gaan ze de bochten door. Het is een buitenproportioneel schouwspel, een genot om naast te staan en naar te kijken, en het belichaamt alles waar dit weekeinde voor staat: ouderwets plezier.
 
De Goodwood Revival is een verplichte belevenis als je ook maar iets hebt met auto’s, het midden van de vorige eeuw, of allebei. De ervaring is ongekend, de herinnering onuitwisbaar, en de grijns die je eraan overhoudt is wekenlang niet weg te krijgen. Net als de geur van Brylcreem uit mijn hoed, en de knagende gedachte dat ik dringend ergens een oude gestripte Lancia vandaan moet zien te vissen.

Reacties