De Baja: duizend mijl Mexicaanse waanzin. We gaan erin mee.

We staan in een stripclub in Tijuana. Dat was niet de bedoeling. Het ene moment lag ik te slapen in een busje na een uitputtende vliegreis, het andere moment heb ik een Corona in mijn hand en sta ik in een stampvolle bar met een net zo geschokte fotograaf naast me. Rode lichten flikkeren en er klinkt een diepe beat uit de speakers. Een man met een venijnig vierkant gezicht loopt op mij af. ‘Waarvoor zijn jullie hier? Zoeken jullie vrouwen? We hebben véél vrouwen.’ Hij spreekt met langgerekte lettergrepen. ‘Nee dank je’, antwoord ik.

‘Jullie zijn hier voor de Baja, toch? Ik heb hier meisjes uit heel Mexico. Allemaal voor de Baja. Meisjes hier voor Baja.’

De Baja 1000 is een legende. Niet vanwege de – eh – gerelateerde diensten die opeens floreren om aan de vraag te voldoen, maar omdat dit ’s werelds langste en meest slopende non-stop terreinrace is. Dit is tevens het grootste sportevenement in het land, met een geschatte 1,5 miljoen toeschouwers langs de 1.804 kilometer lange route. En het is niet eens weekend. Misschien is er een nationale feestdag voor uitgeroepen.

De fotograaf en ik zijn hier om mee te doen. Voor mij is het iets wat ik altijd al heb willen doen, echt iets van mijn wensenlijstje. De fotograaf denkt op dit moment waarschijnlijk alleen maar aan het overleven van de race. Het helpt niet dat je geheel vrij bent om onvoorbereid aan de start te komen staan. Ook heb je geen speciale licentie nodig. Een groen polsbandje als deelnemersbewijs en een geschikte, knoestige auto zijn voldoende. De onze is een Baja Challenge-buggy, die er kleiner, lichter en sneller uitziet dan ie daadwerkelijk is. Hij wordt voortgestuwd door een viercilinder Subaru-motor zonder turbo, die met behulp van vier handmatige versnellingen 175 pk naar de achterwielen stuurt. Hier begint de lol: bijna een halve meter speelruimte in de veerwegen en een setje banden met een ruiger profiel dan het gezicht van mijn rijinstructeur.

Rich Minga is in het dagelijks leven Hollywood-stuntman, maar zijn stoffige ogen, getekende gezicht en relaxte houding zijn puur Baja. We bevinden ons in de miezerige bergjes vlakbij het startplaatsje Ensenada, om een beetje gevoel voor de auto te krijgen. Voor mij draait dit om racen, maar de fotograaf kijkt nog net zo bedremmeld als gisteravond en is er net achter gekomen dat hij als copiloot verantwoordelijk is voor de navigatie en communicatie. Dit is inclusief zestien radiokanalen. Oh help.


‘Jij, vriend, gaat helemaal niets leren over de Baja op dit terreintje’, zegt Rich terwijl hij zich naar mij draait. Oh. Ik kijk over het zwaar geërodeerde landschap en voel opluchting dat de race zelf minder complex zal zijn dan deze obstakelkoers vol stenen en modder. Niets is minder waar. ‘Nee, de Baja is een schop in je ballen vergeleken met dit babyparcours’, vertelt Rich terwijl hij met zijn schoenen wat stof doet opwaaien.

Gelukkig leer ik hier wel hoe ik de ‘auto’ moet besturen. Ik knoop in mijn oren dat momentum het enige is wat telt, dat de versnellingsbak armoedig is, dat er geen voorruit in zit omdat die anders door stenen zou sneuvelen, dat het ontbreken van deuren helpt als de auto omrolt, dat ik moet oppassen voor whoop-de-do's en dat stof een almachtige rol speelt. Ik begrijp dat ik blij zal zijn dat de besturing geen feedback geeft of tegendruk, maar wel verwarrend scherp stuurt. Een vreemde ervaring.

'Ik heb mezelf beloofd geen sprong te maken, maar voor ik het weet zweven we in de lucht. Ach ja'

Afgezien daarvan is het een feest om in de buggy te rijden, je kunt het ding met wilde achteloosheid door het landschap smijten. Rich heeft mijn enthousiasme opgemerkt en besluit dat het tijd is om het wat te temperen. Mijn zelfvertrouwen moet niet te groot worden. ‘Realiseer je je hoe gevaarlijk dit evenement is?’ Ik knik. ‘Dat dronken toeschouwers lopen te klooien met het parcours en booby-traps bouwen?’ Ik knik langzaam. ‘Dat snellere auto’s je eerst aantikken, vervolgens rammen als je niet snel genoeg uit de weg gaat?’ Mijn hoofd knikt niet meer. ‘Dat er hier ieder jaar mensen overlijden?’

De dag van de race: nog vijf uur te gaan voor we vertrekken. Omdat ik wil dat de fotograaf vertrouwen heeft in zijn coureur, vertel ik hem dat ik geweldig heb geslapen. Dat is een leugen. Ik houd me verder stil en begin met aankleden, een complexe procedure. Ik moet vele laagjes kleding aan en allerlei draadjes moeten aangesloten worden. Eén ervan leidt zelfs naar mijn, eh,  plasser. Andere regelen de beluchting van mijn helm, de radiocommunicatie en drinkwater. Ik krijg een nierbeschermer, nekkraag, stofrok en antischurend vest.

We lopen in slow-motion naar de auto, alsof we Apollo-astronauten zijn. De BC-6 ziet er fantastisch uit. We bergen onze spullen op, en zwaaien naar onze teamgenoten. De Baja rijd je niet alleen, het kan wel, maar dan ben je rijp voor het gekkenhuis. Het plan is om de eerste 600 kilometer te rijden en dan neemt het tweede paar, Jessi en Josh, het over, om tot slot te worden afgelost door Steve and Doc (een tandarts). Zij zullen de laatste etappe naar La Paz voor hun rekening nemen. Als ik de BC-6 tenminste heelhuids naar de tweede ploeg breng. Dit spookt door mijn hoofd. We zijn nummer 6 uit onze klasse en daarmee ook de laatste. Nummer 1 en 2 zijn Baja-veteranen, die voor een mooi resultaat gaan. Auto’s 3, 4 en 5 worden bemand door extreme atleten die door Monster gesponsord worden. Er worden her en der vuisten opeen geramd om elkaar wat moed te geven. Ik kijk naar m’n fotograaf en voel medelijden. Ik heb wel wat rallywedstrijden gereden maar hij is een autosportmaagd en ik heb het nare gevoel dat ik hem op vreselijk brute wijze ga ontmaagden.


De vlag gaat naar beneden en we zijn vertrokken. Twee bochten op asfalt en dan een scherpe rechtse naar Armageddon. We rijden naar beneden richting water. Derde versnelling, hou hem scherp, hou de neus hoog in de modder en bandensporen. Dit is gestoord. Overal mensen, een trechter die wijkt als je er op af stormt. Een grote jump, speciaal hiervoor gebouwd. Ik heb mezelf beloofd geen sprong te maken, maar voor ik het weet zweven we in de lucht. Ach ja.

Een grote plas, karamelkleurig. We hebben geen spatborden, geen voorruit. Een muur van modderig water golft naar binnen.

We beklimmen nu heuvels, rijden over ruige stenen, achterbuurten, langs zwerfhonden, schreeuwende mensenmassa’s. Sommigen sturen ons de verkeerde kant op, anderen wijzen in de juiste richting, maar je weet nooit wat goed of fout is. En dan. Bam! Dat was hint nummer één. Die zag ik niet aankomen met al dat stof. Als een malle ga ik richting berm om de klever die me zojuist ramde te laten passeren. Bij wijze van dank worden we bedekt onder een laag ruw, grijs stof. Dat komt door de regen die enkele minuten eerder is gaan vallen. Ik veeg mijn vizier schoon, maar vraag me af hoe lang ik het nog schoon kan krijgen.

Ongeveer twintig minuten later krijg ik m’n antwoord. We ratelen en bonken een steile rivierbedding in richting slib. Geen grote, misschien 200 meter in doorsnee, maar ik zie wel drie trucks vast zitten, waarvan er twee fonteinen van stof maken met hun spinnende wielen. De ander wordt fanatiek uitgeschept. Momentum is alles. Lage versnelling. Ga ervoor. Het is alsof je een bruine sneeuwjacht inrijdt; fijne stof vliegt op en blijft bewegingsloos hangen. We lijken de bodem niet te raken, alsof we peddelen, verloren in een droge bruine erwtensoep. Ik weet waar ik erin gereden ben en heb wonderbaarlijk genoeg de juiste plek gekozen om eruit te komen. Scherp naar rechts, ik raak een oever, drijf de supporters uiteen en maak dat ik wegkom.

Ik kijk naar mijn navigator. Hij ziet eruit als een net opgegraven aardappel. Ik zie alleen maar bruine aarde. Het zit overal. We kunnen de bedieningsknoppen niet meer lezen, evenmin als het dashboard. We proberen het schoon te vegen, maar door de regen wordt alles modderig. Dit gaat zo door tot het eind van de middag, wanneer we eindelijk uit de heuvels komen. We rijden over rotsen die in mijn ogen drie uur geleden nog extreem gevaarlijk leken. Dan komen we eindelijk op een weg terecht. De opluchting is duidelijk. We hebben zo’n 150 kilometer gereden, waarin we de banden raakten van een Class One buggy, als een raket over blinde jumps gingen, ontdekten dat onze toeter eigenlijk een sirene is (jongensdroom), strakker door de bocht gingen dan een truck met 400 pk en nog een miljoen andere ervaringen.


Dit waren de zwaarste, grimmigste 150 kilometer van mijn leven. We zijn allebei moe en ondanks de hard werkende vering begint de fysieke beproeving z’n tol te eisen. We hebben nog 450 kilometer te gaan.

We rijden door de woestijn, onder een heldere hemel, door een open landschap. We stampen over stevig zand, over verwoeste planten, we halen anderen in. Een mooi stuk van de rit. ‘Weet je wat dit betekent?’ vraagt de fotograaf door de intercom, die wonder boven wonder weer is gaan werken. ‘Dat er straks iets mis moet gaan.’

Profetische woorden. We rijden volgas in de vierde versnelling, met onze insectachtige vering die over de vlakte schaatst. We zien de breuk in de weg veel te laat. We vliegen zo hard het opgedroogde rivierbed in dat we stranden tegen de andere oever. Een solide chassis versus een solide rots. Handen, voeten en hoofden vliegen door de cockpit terwijl de buggy door de lucht vliegt. Ik tril zo erg dat ik mijn voeten niet meer op de pedalen kan houden, het stuur niet kan vasthouden, geen versnelling kan vinden. Ik heb nog nooit angst gekend tijdens het racen, maar dat voel ik nu wel. Daarnaast heb ik ook wel pijn.

'De Baja 1000 is een race die je kapot maakt, die je leert je pijngrens te verleggen en hoe je om moet gaan met tegenslag'

We doen het even rustig aan, maar dan halen we BC-1 in die een lekke band wisselt. Even daarna volgt BC-4. Zacht gezegd ervaar ik dit als motiverend en ik beloof mezelf dat we eerder dan hen de pitstop zullen halen. We bereiken de stop bij het vallen van de nacht. We checken de route. Het volgende stuk wordt ruig. ‘Hoe ruig kan het nog worden, na wat we meegemaakt hebben?’ informeert de fotograaf.

De Whoops. Klinkt leuk, toch? Dat is het ook, als je ernaar kijkt. Zanderige richels die als bevroren golven in de woestijn staan. De Trophy Trucks scheren eroverheen, van top naar top. We zijn net aan het begin maar nu al worden we moe van de op en neer gaande beweging. Ik probeer sneller te rijden, maar op die manier vliegen we van de ene hobbel af en landen hard tegen de volgende. De auto kan het waarschijnlijk wel hebben, maar wij niet. Vijftig kilometer per uur blijkt het beste tempo. We gaan door. Ik probeer mijn lichaam te ontspannen, mijn kaak te laten hangen.

We rijden op die manier een kilometer of vijftien. Mijn ingewanden voelen raar aan. Maar we zijn pas net begonnen. De hobbels duren 120 kilometer. Aan het eind is het alsof er een gemene duivel aan de aderen van mijn hart loopt te trekken. Mijn onderarmen functioneren nauwelijks nog, mijn benen zijn verdoofd. Het laatste uur heb ik weinig van de fotograaf gehoord, slechts een paar verontruste gillen. Dit is blijkbaar het echte racen. Gelukkig is de auto het enige wat echt stuk is bij de 400 kilometer pitstop. We hoorden een klapperend geluid en het blijkt dat de achteras vervangen moet worden. Dit duurt een uur. We zijn nu laatste in onze klasse, maar ik voel pure opluchting.


De rustpauze doet ons goed. Ik val in slaap op de weg. Als geharde, vuile, veteranen schelden we de trucks uit die de plek van de pitstop als shortcut gebruiken en ons in een stofwolk achterlaten. We rijden verder en alles verloopt goed totdat we iets raken. Ik weet niet precies wat, maar de impact is aanzienlijk. Ik hoor een gil en dan stilte.

Ik moet stoppen en in deze donkere, vijandige woestijn om hulp gaan roepen. Ik laat de auto uitrollen. Ik heb een man pijn gedaan om wie ik geef en ik voel me vreselijk. We rijden een tijdje in wandeltempo terwijl de fotograaf zijn nek test. Het gaat wel en daar ben ik gelukkig mee.

De laatste kilometers zijn onvergetelijk. We worstelen ons door moeras, door modder en water totdat we opeens in een cactusbos terecht komen. Het is zo prachtig dat we tijdelijk onze pijn vergeten. Verlicht door onze felle koplampen doemen ze als stekelige schildwachten voor ons op. Prachtig en zo kalm en stil vergeleken met de woeste buggy. Opeens rijden we op een weg, nog maar een paar kilometer tot de wissel. We zijn opgetogen. De lichten van de pits zijn het enige wat we op dit moment wilden zien. We omhelzen elkaar gebroederlijk. Twaalf uur zitten erop. Ik bedank de buggy. We zijn nog steeds laatste, op een uur achterstand. Josh en Jessi verdwijnen in de duisternis. Pas 31 uur later zouden we de buggy weer zien. Ze gaan een nachtmerrie tegemoet. Josh gaat over de kop, komt vast te zitten in het zand, rijdt een motor aan, breekt de voet van z’n bijrijder en besluit het stuur aan Jessi te geven. Als gevolg van fout navigeren rijden ze van een kleine klif af, waarbij ze de ophanging breken en vijf uur achterstand oplopen.

De buggy komt na 43 uur en 54 minuten bij de finish, minder dan zes minuten binnen de limiet van 44 uur. Maar hij heeft het gehaald (als één van de 180, van de 300 teams sterke startlijst). BC-6 lekt stuurbekrachtigingsolie op het podium. We lachen en proosten met warm bier. De Baja 1000 is een race die je kapot maakt, die je leert je pijngrens te verleggen en hoe je om moet gaan met tegenslag. Het is de enige race die ik ooit heb gereden waarbij de beperkende factor niet de auto is of het oppervlak, maar jij zelf. Dat is een harde les. Maar we hebben het gehaald.

We vochten tegen de Baja en we wonnen.

Reacties