Voordat de Formule 1 bekend werd als de Formule 1, was er de Gordon Bennett Cup. Dat was land tegen land, en elke racewagen droeg de kleuren van het eigen land. Behalve dan de Britten, want een ander land reed al in het rood-wit-blauw. Het probleem loste zichzelf min of meer op omdat races in het VK in 1903 verboden waren, net toen het de Britse beurt was om de Cup te organiseren. Het evenement werd daarom in Ierland gehouden, waar de Britten – als dank aan de gastheren – in klavergroen aan de start verschenen.

Irish Racing Green, zo had die kleur moeten gaan heten. En dus niet het tot op de dag van vandaag gebruikte British Racing Green. Maar ondanks de wortels op een ander eiland werd die kleurstelling het iconische uniform – de zogeheten livery – van Britse racewagens, hoewel er over de exacte kleur weinig overeenstemming bestond – je zag olijf, smaragd, mos en gras. Zo bleef de situatie een jaar of zestig hetzelfde, totdat de eenvoudige nationale kleuren en de grote, eenvoudige racenummers werden vervangen door meer complexe ontwerpen – toen de grote sponsors hun entree maakten in de Formule 1.

Dat gebeurde in 1968, toen de Lotus 49 aan de start in Monaco verscheen in het rood en wit van Gold Leaf-tabak. Dankzij een perfecte samenloop van stijgende kosten, meer publiek en rijke sponsors, bleek dat de toekomst te zijn, en werden de grand prix-wagens rollende advertenties voor sigaretten, drank en benzine. Puristen en moralisten vonden het vreselijk – en de sigarettenadvertenties werden uiteindelijk verboden – maar niemand kan ontkennen dat de sponsorkleuren ons de meest schitterende racewagens hebben gegeven, van Marlboro-McLarens tot Lucky Strike-Honda’s.

Op Le Mans reden Silk Cut-Jaguars en Rothmans-Porsches rond, en wie zal ooit het blauw en oranje van Gulf Oil kunnen vergeten? Je hebt geen foto’s nodig om je de iconische machines en hun kleuren te herinneren. Soms vormden ze een twee-eenheid met het tijdperk waarin ze rondreden, en zo werden de livery’s virtueel onafscheidelijk van de auto’s en de coureurs. Soms was de kleurstelling zo sterk dat de prestaties van de racewagen erbij verbleekten. En tegenover elke schitterende livery stond natuurlijk altijd een semi-artistieke ramp.

Hoe moeilijk kan het zijn? Is het een mysterieuze en geheime kunst, of is het toch vooral zaak binnen de lijntjes te blijven kleuren? Om dat uit te vinden, willen we zelf een kleurenschema ontwerpen. Om precies te zijn, hebben we iemand anders gevraagd het voor ons te doen, want zelf zijn we kleurenblind. Zijn naam is Ian Hutchinson en hij is de man die verantwoordelijk is geweest voor de meest legendarische livery’s in de jaren tachtig en negentig, inclusief de 7Up-Jordan 191, enkele Marlboro-McLarens, en alle Mild Seven-Benettons en -Renaults. Hij was ook de man achter de eerdergenoemde Le Mans-winnaars, de Silk Cut-Jaguars.

‘Op een zeker moment werkte ik voor verschillende teams in de F1’, zegt hij. ‘Dat was voordat alles supergeheim werd, voordat elk team zijn eigen grafische afdeling had, toen de teams mensen van buiten nog vertrouwden met hun blauwdrukken en de auto-ontwerpen. Dus ik kende het design en de vorm van de wagens al lang voor de eerste race. En als dat niet zo was, omdat de wagen nog niet klaar was bijvoorbeeld, dan kocht ik een schaalmodel van de wagen van het vorige seizoen – in die tijd veranderde de vorm van de wagens nog niet zo sterk. Dat gaf me een vorm om mee te werken, zo’n beetje als de randen van een puzzel, die je legt om alvast de contouren te hebben.’

Dat was de tijd voordat computers bijsprongen, toen potloden en verfkwasten nog de dienst uitmaakten. Zoals Ian het verwoordt: design ging ‘van je hoofd naar je hand’, en niet eerst via een toetsenbord en muis door een moederbord naar een beeldscherm. Het was ook de tijd waarin F1-wagens over het algemeen veel eenvoudiger en mooier waren dan ze tegenwoordig zijn, wat het leven van de livery-goeroe eenvoudiger maakte. Maar de uitgangspunten zijn nog altijd dezelfde: geef de betalende sponsor zoveel mogelijk visuele ruimte, en zorg ervoor dat de machine er slank en snel uitziet.

We gebruiken een generieke auto, wat TopGear-logo’s en fictieve sponsors, en laten je – met behulp van Ian – zien hoe het livery-proces in zijn werk gaat.

Stap 1: logo placeren

Een racewagen is niet een eenvoudig stuk wit canvas, en je start dus niet met een prachtige livery om daar lukraak wat sponsorlogo’s in te plakken. Het proces werkt zelfs precies omgekeerd: je plaatst de logo’s in en op hun contractueel afgesproken posities en dan bekijk je wat je over hebt. Ook zijn er regels waaraan moet worden voldaan: elke auto moet een racenummer hebben, het logo van de fabrikant, de naam van de coureur en diens vlag, enzovoorts. Wel kan er soms wat worden gespeeld met de grootte van lettertypes, cursiveringen en dat soort zaken, als de reglementen dat althans toestaan.

Stap 2: carrosserievorm benadrukken

Daarna is het tijd om vormen en lijnen te bedenken die de rest van de auto moeten benadrukken. Het idee is om beweging te creëren, zelfs als de auto stilstaat – vloeiende en golvende horizontale lijnen zullen de auto visueel verlagen en ’m het idee van snelheid meegeven, terwijl verticale lijnen ‘m juist plomp en onbeweeglijk zullen doen lijken. Een algemene regel hierbij is dat je de lijnen van de wagen volgt – aerodynamische vormen zijn van nature al mooi, dus daar moet je niet aan willen tornen. Omdat F1-wagens steeds lelijker worden, wordt dat moeilijker, ook omdat de vorm van de wagens per race verandert – vandaar ook dat elk team tegenwoordig een eigen grafische afdeling heeft, en niet langer gebruik maakt van buitenstaanders zoals Ian, die een mogelijk lek kunnen vormen.

Stap 3: merkidentiteit

Wat er goed uitziet op een pakje peuken, kan er vreselijk uitzien als het met 300 km/u voorbij komt jakkeren, vooral omdat televisiecamera’s zaken anders registreren dan het menselijk oog ze waarneemt. Regels omtrent corporate branding (gebruik van logo’s en de merknaam) voorzien zelden in lemma’s die omschrijven hoe het bedrijfslogo eruit moet zien op een circuit en als het onverhoopt in een vangrail eindigt. Om de aandacht vast te houden en de sponsor tevreden te houden – zodat hij volgend seizoen weer met een paar miljoen over de brug komt – bestaat er een aantal visuele trucs dat ervoor zorgt dat de naam van de sponsor altijd optimaal in beeld komt.

Stap 4: optische illusie

Het lijkt nu een overduidelijke truc, maar destijds was Ians techniek om letters en logo’s te voorzien van een schaduw zodat ze niet statisch lijken maar in beweging lijken te zijn, revolutionair. Ook een zogeheten ‘keyline’ – het ‘omcirkelen’ van de letters – helpt het opvallen van de merknaam, evenals het gebruik van een vlakje of een puntje in de bolletjes van letters. Toch is er over het algemeen veel overtuigingskracht nodig om de sponsor ervan te overtuigen dat die veranderingen zijn logo geen geweld aandoen.

Stap 5: sneller dan het oog

Als je een standaard logo op de rondingen van een auto plakt, kan het verloren gaan in de vouwen en op de bollingen. Om het er correct te laten uitzien, moet het op vreemde manieren worden uitgerekt en ingekrompen, zodat het als het ware met de auto mee beweegt. Als je zulke stickers plat op een tafel legt, zie je dat de letters aan het begin, einde of in het midden groter of kleiner zijn dan ze normaliter zouden zijn, maar eenmaal op de wagen geplakt, is het logo weer het gewone logo.

Datzelfde geldt voor de afbeeldingen op de neus van de wagen – van bovenaf ziet dat er langwerpig en uitgerekt uit, maar als je er van voren naar kijkt, is het normaal, net als het woord ‘stop’ op de weg. Op papier ziet het er vreemd uit, en van een meter afstand ook, maar als je het eenmaal op televisie voorbij ziet vliegen, krimpt het tot de grootte die je gewend bent, en herken je het logo direct. Ooit hielden de F1-teams zelfs livery-testdagen, waarop de auto’s rondjes reden voor de camera’s. Tijdens pitstops werden dan andere logo’s aangebracht, om te zien welke het best werkte en het meest leesbaar was.

Stap 6: inkleuren

Nu wordt het lollig – het is tijd om wat kleur aan te brengen. Elk groot merk heeft dezer dagen een boekwerk met identiteitsvoorschriften, waaronder specifieke Pantone-kleurenreferenties – we hebben TopGear-blauw uitgekozen, maar dat had uiteraard ook Marlboro’s ‘raketrood’ kunnen zijn. De kunst is het ‘m om die kleur voorzichtig op de carrosserie en om de logo’s aan te brengen, en misschien wil je er niet direct een afgrijselijke regenboog van maken (dat kan, ook met één kleur) maar slechts gebruik maken van een paar schaduwen van je huiskleur. Wit helpt om de auto lichter te doen lijken, en lager, en bovendien is het een praktische ondergrond voor kleinere sponsorlogo’s.

Stap 7: de kleurenpolitie

Kleuren zijn altijd controversieel, maar de teams en de designers zijn vaak met handen en voeten gebonden – aangezien ze natuurlijk niets te zeggen hebben over de huiskleur van de hoofdsponsor. Tenzij je Eddie Jordan heet.

Toen hij in 1989 aan de F1 mee ging doen, was hij vastbesloten om in een groene auto te rijden als een hommage aan zijn vaderland. Ian vertelt dat Eddie ieder groot bedrijf benaderde dat een kleur groen in het logo voerde, tot hij een geschikte sponsor vond. Zo verscheen de 7Up-wagen aan de start, en was Irish Racing Green eindelijk terug van weggeweest.

Reacties