Het is ongeveer kwart voor zes ’s ochtends als ik bijna over een beer heenrijd. Of liever gezegd: tegen een beer op rijd, want de wollige bobbel die me op een afstandje van zes meter aanstaart, weegt waarschijnlijk evenveel als de MX-5 waarin ik rijd. We gapen elkaar een poosje aan, het dier en de primaat, beiden in staat van verwarring. De beer vraagt zich duidelijk af waarom een kleine, gebroken witte in dit afgelegen gebied ten noorden van de poolcirkel is verschenen, want het normale verkeer hier bestaat louter uit enorme opleggers vol boomstammen, en ik zie grijs vanwege hypoxie omdat ik vergeten ben adem te halen. Het dak van de Mazda is naar beneden. In de optiek van een hongerige beer zie ik er vast en zeker uit als een ingeblikt diner. Heel langzaam schakel ik de auto in z’n achteruit, en begin langzaam terug te rijden, als ik bijna tegen de aanrijdende camerawagen bots. Dat er versterking komt, vindt de grizzly kennelijk een minder goed idee, zodat hij zich omdraait en weg stommelt, en zo verdwijnt hij tussen de bomen. Ik knipper met mijn ogen om zeker te weten dat hij is vertrokken, en haal dan adem als een drenkeling.

Je was zeker blij dat je van dat wild af was?

Ja, maar tien minuten later rijd ik bijna over een aantal hobbels die eruitzien als grondeekhoorns op steroïden, een volwassen bever en een lynx – en katachtige met de afmeting van een labrador, met enorme wollige poten zo groot als mijn handen – en besluit dat de natuur van Alaska propvol levensgevaarlijke wilde dieren zit. En dat het een tamelijk belachelijk idee was om te proberen de hele Dalton Highway – en terug – te rijden in een kleine roadster met de kap naar beneden. Dat leek voor vertrek een aardig idee, maar de kansen om in West-Europa te worden aangevallen en opgegeten door de inheemse fauna zijn toch beduidend geringer bij moeder thuis. De dassen in mijn achtertuin zijn in elk geval niet zo groot als een gezinsauto. De Mazda MX-5, of je het nou leuk vindt of niet, wordt gezien als een soort sportwagen-light. Hardcore racefans en coureurs zien ‘m niet zitten, omdat ie vriendelijk en praktisch is, en niet probeert je in een heg te laten stranden als je de geringste stuurfout maakt. En met die auto gaan we de Pool bedwingen, want daar zijn we hier voor. We bevinden ons bovenin Alaska, waar we de brave geloofsbrieven van de kleine Mazda op waarde willen testen in een absurd ruig terrein.

Hebben jullie ze voor de rest nog wel op een rijtje?

Uiteraard is dat eigenlijk onzinnig, want je ziet de MX-5 nou eenmaal zitten of niet, en er is geen tussenweg, nooit geweest ook. Ik ben er echter van overtuigd dat iets briljants niet per se angstaanjagend hoeft te zijn, en dat je auto’s niet alleen koopt om de hoeveelheid testosteron die ze je laten aanmaken, en dat de vriendelijke kleine Mazda je heus genoeg sportwagenlol geeft. Daarom rijden we de MX-5 noordwaarts op de James W. Dalton Highway, boven Fairbanks, Alaska, naar de Prudhoe Bay-olievelden aan de Arctische Oceaan: om te bewijzen dat een goedgemutste auto niet per se een gebrekkige auto is.

Kan de Mazda MX-5 in Alaska wel op de weg blijven?

Dat betekent dat deze kleine auto een waar avontuur tegemoet gaat, want de meeste mensen die deze weg berijden doen dat in – op z’n allerminst – een SUV, als ze al niet in iets rijden met meer dan vier wielen en een eigen waterzuiveringsinstallatie. Deze weg is gebouwd als bevoorradingsroute voor het Trans-Alaska Pijplijnsysteem in 1974, en is een van de meest geïsoleerde en afgelegen wegen in de Verenigde Staten, en een van de weinige wegen waarop ik ooit heb gereden waarvoor het toeristische advies luidt om een survival-uitrusting mee te brengen.

Hoever moesten jullie rijden op die route?

Het is 666 kilometer zand- en gravelweg naar de top, en 666 kilometer terug, plus een paar honderd kilometer asfalt van en naar Fairbanks. Voor extra machopunten hebben we ook onze eigen reservebanden en brandstof meegenomen, en willen we de tocht afleggen zonder de kap te sluiten. Dat laatste doen we omdat het zomer is, en omdat roadsters nou eenmaal bedoeld zijn om open te rijden.

‘Ik voel me alsof ik door elkaar wordt geschud in een ouderwetse centrifuge’

Helaas had ik er geen rekening mee gehouden dat het ’s zomers in Alaska irritant veel regent. En als je dan op een onverharde weg rijdt die verder alleen wordt gebruikt door zware trucks die industriële goederen aan- en afvoeren – de Dalton is bekend door een populaire tv-show die Ice Road Truckers heet – dan kan je rekenen op veel modder. En diepe voren. En slaggaten. En al die zaken zijn absoluut niet vriendelijk voor een kleine, twee-zits roadsters waarvan het dak niet dicht mag omdat onze lezers ons nou eenmaal graag blootgesteld zien aan de elementen. Waarvoor dank.

Maar dan hebben jullie de MX-5 toch wel een beetje aangepast?

Op dit punt moet ik even melden dat de Mazda MX-5 waarin ik rijd helemaal standaard is. Helemaal dus. Hij staat op 17-inch wielen en zomerbanden, met een 2,0-liter motor van de plank, dus met 158 pk, 200 Nm, en geen turbo. De enige zaken die we hebben meegebracht zijn een extra set wielen en banden, een jerrycans benzine en een kilo Haribo. Op zich zou het handig zijn geweest als ik ook een krik had meegenomen, maar dat ben ik vergeten. Hoewel mijn neus en mijn ogen langzaam dicht gekit worden met modder en de auto begint te schudden als een wasmachine op drie pootjes, kijk ik ernaar uit om eens even lekker anderhalf duizend kilometer met de MX-5 te gaan rijden – op dezelfde manier waarop ik uitkijk naar een langdurige aanval van maagzuur of naar een inbraak in mijn huis. Gelukkig heb ik wel verwarmde stoelen. Nee echt, ik voel me alsof ik door elkaar wordt geschud in een ouderwetse centrifuge. Ik word heen en weer geschud totdat mijn ingewanden aanvoelen als schuim. De usb-poort die mijn telefoon oplaadt, komt een keer of twintig los uit zijn sleuf – niet dat het iets uitmaakt, want een bereik hebben we hier toch niet. Na een kilometer of honderd, voel ik me flink ziek. En het uitzicht is ook al niet om over naar huis te schrijven. Ja, de enorme dubbelloops pijplijn die een schaduw over de weg werpt is aanvankelijk nog fascinerend, maar vreemd genoeg wen je binnen een mum van tijd aan de zwarte strepen die je uitzicht blokkeren – en die zorgen voor het transport van 754.000 vaten olie per dag. Het uitzicht is overigens prima, maar niet heel anders dan wat we vanaf de Elliott Highway buiten Fairbanks al zagen – lange, meanderende bergruggen die bedekt worden door zwarte dennen, espen en berken. Als je een boomliefhebber bent, kun je hier behoorlijk opgewonden worden. Ik heb daar wat minder last van, omdat ik dreig met blindheid te worden geslagen door de overdosis groen om me heen.

Toen was het tijd om te rusten

Onze eerste stop is het Yukon River-kamp, waar we de kans benutten om benzine en voedsel in te slaan – er zijn maar een paar plaatsen aan de Dalton waar iets wordt verkocht. De lucht is grijs geworden, het wordt mistig en vochtig, het soort damp dat overal inkruipt, van mijn manchetten tot mijn kraag, langs mijn broekspijpen omhoog en op mijn hoofd. Er is geen uitzicht, en het Yukon River-kamp kan het best worden omschreven als praktisch. Omdat dit hele gebied onder de natuurbescherming valt, kunnen er technisch gezien geen ‘permanent’ gebouwen worden neergezet, en dus bestaat alles uit een soort groot uitgevallen Lego, trailers en Portakabins. Het benzinestation is letterlijk een tank brandstof met een slang eraan, en de voornaamste klanten blijken morsige truckers en uitgeharde enduro-motorrijders te zijn. De motorrijders zijn op hun terugweg naar de beschaving, en vragen me waarom ik met het dak naar beneden rijd terwijl het regent. Is het dak stuk soms? Nee, dat niet, mompel ik, en dan lachen ze me recht in mijn modderige gezicht uit. De truckers zeggen niets maar grommen wat, ze halen hun neus voor me op – alsof ik niet helemaal lekker ben.

Dat klopt toch ook wel een beetje?

Een paar uur later denk ik dat ze gelijk hebben. Het weer wordt nog steeds naarder, en in de cockpit van de MX-5 wordt het er bepaald niet prettiger op. Dat is niet de fout van de auto – de stoelverwarming werkt uitstekend – maar op de passagiersstoel ligt een reservewiel, de beenruimte is gevuld met jerrycans, en de opvriezende mist belemmert mijn zicht en zorgt ervoor dat mijn oren bevriezen. Dan is er nog de Dalton zelf, die verraderlijk blijkt te zijn. Want hij liegt. Op bepaalde punten heeft de Dalton Highway wel degelijk stukken perfect asfalt. Dat beschouw ik als ene zegen nadat ik tot pulp ben geslagen door de richels en de voren die de vrachtwagens op andere delen van de weg hebben getrokken. Maar de stukken asfalt duren nooit lang genoeg, en dienen er in feite alleen voor om je eraan te herinneren dat het rijden van een lage sportauto op een onverharde weg geen goed idee is. Dan zijn er de trucks zelf: gigantische, met chroom beladen titanen, die waanzinnige ladingen vervoeren, en niet de indruk wekken ooit te stoppen, waar dan ook voor.

‘De Arctische toendra: niet de gebruikelijke habitat van kleine roadsters’

Als er in de verte een nadert, dan moet je je wegscheren – vooral als je in een voertuig rijdt dat niet al te zichtbaar is. Dat moet je bovendien met beleid doen, want de bermen van de snelweg zijn van gravel, en als je daar met 90 km/u alleen je rechterwielen in rijdt, is het zaak je stuur stevig in handen te hebben. Als ik dat een paar keer heb moeten doen, besluit ik de trucks te laten passeren. Voor een zo leeg landschap is autorijden hier best hard werken. We zijn op weg naar een plaats die Coldfoot heet, bij mijlpaal 175, maar ongeveer honderd kilometer voor we daar aankomen, bereiken we de Poolcirkel, precies bij N 66° 33′ W 150° 48′.

Het werd dus alleen maar leuker om in de MX-5 te rijden in Alaska?

Het zou goed zijn voor mijn humeur als het landschap wat afwisselender zou zijn, maar dat is het niet, er staat alleen een bordje en een buslading toeristen (de bus is vierwiel-aangedreven) die foto’s nemen van de idioot die in een modderbruine MX-5 zit. Het regent nog steeds. Ik voel me niet alsof ik iets heb gepresteerd. Een paar uur later komen we aan in Coldfoot, en constateren we dat ons ‘hotel’ eruitziet als zo’n plek in een enge film waarin iedereen sterft, en we voelen ons een beetje depri. Ik wist dat het lachen me was vergaan toen ik niet eens moest grinniken om de naam Gobblers Knob, die we eerder vandaag passeerden. De volgende dag, na een verkwikkende nachtrust, ontmoeten we de beer en de lynx, en die fascineren ons. We ploegen door het ‘pingo’-veld onderaan de Sukakpak-berg – een eigenaardig Arctisch fenomeen waarbij smeltwater in de permafrost zakt en de aarde splijt, waardoor die eruit gaat zien alsof het enigszins is geëxplodeerd, rijden de Brooks Mountain Range op, passeren de laatste boom op de Dalton Highway (die boom heeft een eigen bordje) en rijden naar de Atigun-pas. De Atigun is van belang. Vooral omdat het is gaan sneeuwen, ik op zomerbanden rijd, en dit de hoogste pas in Alaska is – op 1.400 meter. Ik rijd nog steeds met de kap naar beneden, en de temperatuur is gedaald tot -15°C. Het is ook van belang omdat dit de plek is waar we de Continentale Waterscheiding kruisen: rivieren naar het noorden komen uit op de Noordelijke IJszee, rivieren naar het zuiden op de Beringzee.

We naderen de echte toendra

Dit zou een moment kunnen zijn waarop ik zou zeggen dat ik perplex sta door alle avonturen en verbluft staar naar de grizzly-beerachtige wonderen der natuur. Maar dat is niet zo. Ik ben vervuld met de obsessie dat ik tot het donker wordt wakker moet blijven, en absoluut niet mag crashen of zelfs maar panne mag krijgen, omdat iedere vorm van hulp of een dokterspost uren verderop zijn. De MX-5 heeft flink op z’n falie gekregen en, behalve dan dat de besturing wat wordt gehinderd door een paar kilo modder die her en der onder de auto kleven, doet precies wat ie moet doen. Daaronder reken ik een leuk aantal driftjes in besneeuwde bochten op de kliffen. Geloof me: dat zou ik in een andere auto niet zo snel hebben gedaan. 160 pk’s zijn weliswaar niet zo heel veel, maar het levert je in de MX-5 precies de hoeveelheid lol waar je wat aan hebt zonder dat je in een ravijn belandt. Het is helemaal te gek, eigenlijk. Helaas: na 500 kilometer rijden, belanden we aan de andere kant van de pas en daar is de Arctische toendra helemaal plat, als een dubbeltje, het is een soort langgerekt, bruin tapijt.

Was de rit nog vol te houden?

Er hangt een dichte mist, afwisselend sneeuw en regent het, en ik voel me fiks depri. We passeren een plaats die Happy Valley heet – een collectie hutten, niets meer dan dat – en ik kan geen slechtere plek bedenken die zo zou moeten heten. Hier is niets, alleen een mistige hint van een horizon, verschillende tinten bruin en een man op een één-wieler die gekleed is in neon.

‘De MX-5 heeft flink op z’n falie gekregen en doet toch precies wat ie moet doen’

Wacht even. Mijn brein vertraagt. Ik passeerde net een man op een één-wieler op een modderige weg door de Arctische toendra, op vele uren gaans van de bewoonde wereld. Handrem, 180 graden, even kijken of ik hallucineer. Vijf minuten later wordt mijn geestelijke gezondheid bevestigd door de daadwerkelijke verschijning van ene Sid, die daadwerkelijk een één-wieler over de Dalton rijdt. Hij is naar Prudhoe Bay gevlogen, 140 kilometer noordwaarts van waar we nu zijn, en is op zijn één-wieler over de Dalton op weg naar Montana. Dat is hier 5.000 kilometer vandaan. Dit is groot nieuws. Vooral omdat ik me realiseer dat ik net over de Atigun-pas ben gereden en dat best zwaar vond, terwijl voor Sid zelfs de goede stukken asfalt hard werken zijn. We babbelen wat, en zo blijkt dat deze één-wielerberijder gewoon wel zin had in een avontuur. Hij beleeft er plezier aan. Ik voel me meteen aanzienlijk beter – dat het menselijk ras nog figuren voortbrengt die krankzinnige avonturen aangaan louter en alleen omdat het kan: dat idee maakt me vrolijk. Sid merkt op dat hij me krankzinnig vindt omdat ik hier in een MX-5 rijd, met het dak omlaag nog wel.

Jullie avonturen klinken als dezelfde idiote opgave

We zijn solidair in onze stupiditeit, en ik verlaat hem om mijn reis voort te zetten. De aankomst in Deadhorse, aan de voet van Prudhoe Bay, is pas laat op de avond. Opnieuw zijn de accommodatie en de eetgelegenheid enigszins gebaseerd op het idee van een boorplatform, en dat is ook niet zo gek – Deadhorse bestaat alleen om ondersteuning te bieden aan de pijplijn en de olievelden in de baai. Het permanente bewonersaantal is vier mensen, en in deeltijd leven er nog eens tussen de drie en de 6.000 mensen. Er zijn veel bebaarde, gespierde mannen met armen als heipalen. De MX-5 wordt uitgelachen. Alcohol is hier verboden. Je weet wel waarom. We proberen bij de kust te komen, maar dat gaat niet – het laatste stuk van de weg is eigendom van de oliemaatschappijen, en we worden weggestuurd door een beveiliger van BP die – waarschijnlijk uit pure verveling – de beveiligers van andere wegen in de buurt belt om te zeggen dat wij er zijn en dat ze ons niet moeten doorlaten. We zijn vrij eenvoudig te herkennen, en ’s avonds is er in Deadhorse niet echt veel te beleven, dus gaan we vroeg naar bed en bereiden ons voor op de monotonie van de dag van morgen. Ik zou nog kunnen opmerken dat de toiletten hier alleen van elkaar worden gescheiden door korte douchegordijnen, maar daar ben ik helaas te getraumatiseerd voor geraakt. In het eerste ochtendgloren loop ik wat sip naar de auto; de terugreis zal meer van hetzelfde zijn, en daar kijk ik niet echt naar uit. Maar de zon verschijnt, en ineens is het net of God een magische truc heeft uitgehaald. Het doek wordt van Alaska afgetrokken. De lucht is zo blauw als in een vakantiebrochure en zo wijds als een filmscherm; het is zo ongelooflijk dat het nep lijkt. Ineens is het monotone bruine velours van de toendra een kalm canvas waarop je je eigen dromen kan schilderen, vol subtiele kleuren en verborgen leven. De Franklin Bluffs aan de oevers van de Sagavanirktok-rivier zijn een soort buitenaardse tinten geel en oker – dankzij de ijzerrijke bodem – en het landschap wordt doorsneden door honderden kleine rivieren en meertjes. Bovendien is het warm. Nou ja, het is 22°C, en de zon schijnt. De MX-5 voelt aan alsof ie een triomftocht maakt. Het is de meest geschikte en beste auto voor deze tocht gebleken. Hij is ideaal, ik had niet blijer kunnen zijn.

De tocht bleek het dus toch uiteindelijk waard te zijn?

Alle pijn en ellende vergeet je als je maar een paar minuten dit voelt, ziet, meemaakt. Maar we krijgen niet een paar minuten. We krijgen lange, lange uren van diepe, intense schoonheid. De dag is een schim – zowel letterlijk als figuurlijk, helaas, want de hobbels in de weg zijn er nog altijd – maar het heeft allemaal toch vooral veel weg als een romantische beschrijving van een mistig meer in een Victoriaanse roman.

‘We zeilen door de dag, met als brandstof onze bewondering en beroerde koffie’

We halen één-wielerman Sid in – hij heeft alweer 55 kilometer afgelegd – en geven hem een rol biscuitjes. De toendra, ondanks alle eenvoud, is een stralend geheel. De Atigun-pas is schitterend. Hij baadt in de zon, en vormt zo een broedplaats voor superlatieven die echter geen van allen krachtig genoeg zijn om recht te doen aan wat we zien. Een specifieke weg zwiept een vallei in en dan de Atigun op, wordt daar overschaduwd door de pijplijn, en is mooi genoeg om er een traan om te laten. Het uitzicht is een dief. Hij steelt een stukje van je hart en geeft het nooit meer terug. We zeilen door de dag, met als brandstof onze bewondering en beroerde koffie, we worden constant door elkaar geschud en gerammeld, maar we zijn in alle staten. De lucht is fris en schoon, wild en groen, en er is geen betere manier om ervan te genieten dan door in een kleine roadster te rijden met de kap naar beneden, blootgesteld aan alle geuren en kleuren – een eindeloze hoop plezier vanwege de onmogelijkheid dat dit allemaal echt bestaat. We bereiken Coldfoot, en het Portakabin-hotel ter plekke voelt aan als een paleis. Het voedsel lijkt er manna te zijn. We hebben de Pool op zijn best gezien, en dat was een spektakelstuk.

Was het laatste stuk ook nog te doen?

De volgende dag is minder spectaculair, maar het is nog steeds fris en zonnig, en als we niet rijden, dan vissen we wat – in meren waarboven zwermen muskieten rondhangen die onze gezichten eraf proberen te bijten. We rijden dus vooral, en vullen de benzinetank van de Mazda bij langs de weg. Ik knoei benzine op mijn schoenen en stink er de hele dag naar, maar niets kan ons humeur echt verpesten. Het bos wordt een sprookje, de volledig Pantone-kaart van groene kleurstellingen wordt louter onderbroken door levendige schakeringen rood en goud en rijke, diepe, aardse bruintinten. Er zijn arenden en eenden en ganzen en opvallende eekhoorns – die laatsten komen uit het struikgewas tevoorschijn gepiept als suïcidale deurmatten. We draaien de reis nog eens voor onze ogen af, maar die is dan niet meer hetzelfde. Het was vol en machtig, en uiterst bevredigend. Terug naar het Yukon River-kamp, terug naar de Elliott Highway en terug naar een echte weg waarop het voelt alsof de vloek is opgeheven, de ban gebroken, en we ons weer in de beschaving bevinden. Onze telefoons beginnen te piepen, e-mails bereiken onze inboxen, en het zit erop. Eenmaal terug in Fairbanks hebben we letterlijk uren nodig om de Mazda zo te boenen dat ie tenminste enigszins schoon en verzorgd lijkt. Modder zit zo vast als cement in de wielen, en het enige enigszins representatieve deel van het interieur is de stoel waarop ik heb gezeten. Opvallend genoeg rijdt de kleine MX-5 op de weg terug echter even fris als toen we ‘m ophaalden. Hij heeft een reis doorstaan waar de meeste terreinwagens voor zouden terugdeinzen, en heeft die reis doorstaan zonder ook maar een krimp te geven. Hij was lollig op een manier die veilig aanvoelde, zette door waar andere auto’s een rondje zouden hebben overgeslagen – hij was meer een kameraad dan een voertuig. En toen de Noordpool dan tenslotte alsnog besloot om zich in al zijn grandeur aan ons te tonen op die paar zonnige oktoberdagen in 2015, zweer ik je dat ik me daarbij geen betere makker dan de Mazda MX-5 had kunnen wensen.

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)

Meer van TopGear